inhoudsopgaveInhoudsopgave           Cicero vorigevolgende Verdere Historische Ontwikkelingen

 

 

Boethius

Hoewel Cicero of Macrobius geen concrete toonladder noemen, doet Boethius (480-524 n.Chr.) dat wel. In De institutione musica(1) (I. 27) geeft Boethius een uiteenzetting over welke snaren met welke hemellichamen vergeleken moeten worden (Qui nervi quibus sideribus comparentur). Hierbij herhaalt hij Nicomachus’ planeet-toonladder, en bespreekt hij Cicero.
Het grote verschil is echter dat Boethius in tegenstelling tot Cicero wèl de notennamen noemt. Zo geeft Boethius dus twee toonladders, die elk een fase in de ontwikkeling van de Sferen-harmonie betekenen: de oudste van Nicomachus en de jongere versie afgeleid uit Cicero’s Somnium, die overeenkomt met de toonladders die door Plinius of Censorinus worden gegeven. Boethius’ weergave verschilt echter met de laatsten in het gegeven dat hij uitgaat van de proslambanomenos (A), de laagste toon van het Griekse toonsysteem, en daarop een diatonisch toongeslacht bouwt, geen chromatisch zoals Censorinus en de anderen.(2)


Deze toonladders zien er als volgt uit:

Maar behalve dat Boethius, als belangrijkste compilator van de muziektheorie, de kennis van deze toonladders aan middeleeuwen en renaissance doorgaf, is hij ook verantwoordelijk voor de classificatie van de muziek in drie onderdelen en daardoor voor de naam waaronder men het gehele complex van de Harmonie der Sferen in latere tijden kende.
Boethius vertaalde(3)  namelijk de Griekse verdeling van de muziek in ἁρμονία τοῦ κόσμοθ, ἁρμονία τῆσ ψυχήσ en ἁρμονία ἑν ὀργάνοισ (een verdeling van de muziek die bijvoorbeeld bij Ptolemaeus of Aristides Quintillianus wordt gevonden) in het Latijn met musica mundana, humana en instrumentalis.(4)


Instrumentalis is de muziek die tot klinken wordt gebracht door de instrumenten (kithara, aulos, de stem, slaginstrumenten etc.) en hieraan is de gehele Institutio in feite gewijd.
Humana is de muziek die bestaat in de harmonieuze overeenstemming tussen de delen van het menselijke lichaam, de ziel en de versmelting van beide met elkaar. Hoewel Boethius opmerkt dat hij hier op terug komt, doet hij dat niet.
Mundana nu, is de muziek van de sferen. ‘Want hoe (een bekend argument) kan het zijn dat een zo snel bewegende hemelse machine in een zwijgende en stille baan beweegt?’ (Qui enim fieri potest, ut tam velox caeli machina tacito silentique cursu moveatur?(5)). Wij horen dit geluid niet, zo zegt Boethius, om verschillende redenen; maar helaas geeft hij deze redenen niet (waarschijnlijk dezelfde redenen als Cicero geeft: de mens is vanaf de geboorte aan het geluid gewend en onze oren zijn ‘te klein’ voor een dergelijk groot geluid).


Niet alleen op de hemelen echter, is de musica mundana betrokken, ook de aarde heeft haar deel in de ‘wereld-muziek’; want deze kan op aarde in de harmonie die ontstaat uit de verschillende en tegenwerkende krachten van de vier elementen en in de wisseling van de seizoenen beluisterd worden, daar wat de winter opsluit, ontsluit de lente, verwarmt de zomer en volgroeit de herfst, en zo dragen alle seizoenen hun eigen vrucht of helpen de andere daartoe. (Iam vero quattuor elementorum diversitates contrariasque potentias nisi quaedam armonia coniungeret, qui fieri posset, ut in unum corpus ac machinam convenirent? (...) Nam quod constringit hiems, ver laxat, torret aestas, maturat autumnus, temporaque vicissim vel ipsa suos afferunt fructus vel aliis ut afferant subministrant; de quibus posterius studiosus disputandum est.(6)). Helaas komt Boethius nergens op de beloofde verdere uiteenzetting terug.


Hiermee wil ik mijn verhandeling over de ontwikkeling van het idee van de Harmonie der Sferen beëindigen, na Boethius zijn er, op een paar kleine uitzonderingen na (bijv. in het werk van Johannes Scotus Eriugena, of de relatie tussen magie en muziek bij Marsilio Ficino - zie daarover verder de literatuur in de noten), geen wezenlijk nieuwe ontwikkelingen waar te nemen. Het volgende gedeelte wil dan ook niets anders dan een globale schets zijn (met eveneens globale verwijzingen).


1. Boethius, De Institutione Musica. Libri quinque. ed. G. Friedlein, Anicii Manlii Torquati Severinii Boetii De Institutione Musica Libri Quinque. Leipzig, 1858. Herdruk: Frankfurt am Main, Minerva, 1966. Vert. Calvin M. Bower, Fundamentals of Music. New Haven/London, Yale U.P., 1989. (terug naar tekst)
2. Zie over Boethius De Institutione Musica ook L.P. Grijp en P. Scheepers (red.), Van Aristoxenos tot Stockhausen. I. p. 99-123. Er is een klein verschil met Nicomachus' weergave, Boethius geeft de gemoderniseerde versie van de planeten-volgorde: mercurius/venus in plaats van venus/mercurius zoals Nicomachus dat deed. Zie ook Roger Bragard, ‘L’harmonie des sphères selon Boèce’ loc. cit. Daarnaast geeft Boethius de volledige Griekse notennamen (hypate meson etc.), hij plaatst de noten hiermee in één bepaald Grieks toonnsysteem, het zgn. ‘Gebonden systeem’ (Systêma synêmmenôn), maar dit terzijde. (terug naar tekst)
3. Boethius, De Institutione Musica. I. 2. (terug naar tekst)
4. Zie James Haar, ‘Pythagorean Harmony of the Universe’ DHI 6. p. 40; of Reinhold Hammerstein, Die Musik der Engel. p. 117 (terug naar tekst)
5. Boethius, De Institutione Musica. I. 2. (terug naar tekst)
6. Ibid.

begin