inhoudsopgaveInhoudsopgave           Tegen Johannes Kepler vorigevolgende Utriusque cosmi ... historiae

 

 

Tegen Marin Mersenne

Maar, zoals Frances A. Yates naar mijn mening terecht opmerkt, er spelen ook psychologische motieven mee: Mersenne bijvoorbeeld ‘believed in the R.C.Brothers (rozekruizers) as bogeymen, wicked magicians and subversive agents, whom he imagined moving invisibly in all countries to spread their evil doctrines. Moreover, their real existence seemed proved to him by the works of Robert Fludd, whom he took to be a typical Rosicrucian, and whose addiction to the Hermetic tradition in extreme forms was clear to every reader.’(1) Deze angst is een niet onbelangrijke factor om Mersenne’s krachtige taal te kunnen plaatsen.

Zo mag vooral de polemiek tussen Fludd en Mersenne als hard, zelfs grof, gekenschetst worden. Mersenne schreef bijvoorbeeld ‘Die Robert Fludd is volgens mij een waanzinnige kettermagiër.’ (Robertus ille Fludd haereticomagus insanire mihi videtur.(2)).

Het kan zelfs nog straffer, zo schrijft Allen G. Debus het volgende: ‘Fludd was attacked (door Mersenne) with true venom for his defense of the Rosicrucians, his belief in chiromancy (palmistry), and his interpretation of Genesis. His reliance on the Cabala as a key to both medicine and astrology was similarly condemmed by Mersenne, who specifically attacked the view that the tetragram of Yahweh signifies the four elements. Mersenne charged Fludd with being pantheistic, and, in a fit of anger, he even termed the man a ‘‘cacomagus, foetidae et horrendae magiae doctor et propagator, haereticomagus, brevibus submergendum fluctibus(3) aeternis’’.’(4) (‘een strontmagiër, een doctor en bevorderaar van stinkende en verschrikkelijke magie, een kettermagiër, die in een ondiepe waterplas verzopen zou moeten worden.’). Kwalificaties waarmee Fludd niet erg blij was, vooral het cacomagus zat hem dwars.(5)

Het is echter niet alleen schelden wat Mersenne doet, in zijn Traité de l’harmonie universelle(6) (1627) bijvoorbeeld bespreekt hij meer ter zake Fludd’s werk. Het eerste deel van dit werk (pagina 1-305) is gewijd aan de muziektheorie, het tweede deel opent als volgt: ‘Le second Liure fait voir que l’Harmonie se trouuue en tout ce qui est au monde, et enseigne comme les sons peuuent seruir pour entendre les plus belles choses qui sont expliquées dans les autres sciences (...).’(7)
Mersenne vervolgt met de opmerking dat dit tweede deel tevens gewijd is aan de ‘moeilijke passages’ in (o.a.) Plato, Aristoteles, Ptolemaeus, Johannes Kepler en Robert Fludd. Nadat hij vervolgens onthuld heeft dat de ‘consonances’ overeenkomen met de versvoeten, geuren (het octaaf is bijv. vergelijkbaar met de geur van honing), machines en de gezondheid van zowel geest als lichaam (dit alles in Theorème(8) I-IV, p. 306-346), komt hij te spreken over ‘(...) les Planettes et les Etoiles font quelque son.’(9)
Indien de planeten en de sterren door de lucht zouden bewegen, zo schrijft Mersenne verder, zouden zij geluid veroorzaken, maar wij horen dit geluid niet. Mischien komt dit doordat ‘nous y sommes accoustumez dès le ventre de nos meres’(10), ook kan het volgens Mersenne zo zijn dat het geluid zich te ver weg van ons bevindt, of te klein is, of te groot om gehoord te kunnen worden. De argumenten die Aristoteles en Cicero ook al aanvoerden. De aardigste afwijzing(11) van de reële ‘harmonie der sferen’ houdt in dat om te weten of de hemelse lichamen geluid roduceren het nodig is hun dichtheid (solidité) en hun andere eigenschappen (autres qualitez) te kennen; hetgeen wijst op Mersenne’s interesse in en kennis van de akoestiek.(12)
‘Orphée inventa son heptachorde ou sa Lyre à sept chordes dont chacune avoit l’un des Planettes; mais les Pythagoriciens ajousterent le Proslambanomenos de la terre jusquesà la Lune (...).’(13) Zo begint Mersenne’s uiteenzetting over het idee van de Harmonie der Sferen. Hij behandelt de toonladders van Nicomachus en Cicero (zonder deze overigens bij naam te noemen), Plato’s mythe van de man Er, ‘l’Erus Armenien dans Platon’ en de getallen en hun betekenis uit de Timaeus; alles volkomen in overeenstemming met hetgeen in hoofdstuk 1 is behandeld.

Daarna komt hij op Johannes Kepler en Robert Fludd en dit gedeelte opent met de volgende retorische vraag:

‘Voyons maintenant si Iean Kepler a mieux rencontrè que Robert Fludd en son Harmonie celeste, car celuy-la dit que la Musique prend son origine des figures et des corps Geometriques, et celuy-cy asseure que le rapport des cieux à la terre, et de la nature à Dieu se fait par l’harmonie; celuy-la prend ses fondements des Mathematiques, et celuy-cy de la Chymie; l’vn se sert du compas, et l’autre des fournaux et du feu, et tous deux ont escrit l’vn contre l’autre: en fin ils ne parlent tous deux que d’harmonie et des consonances.’(14)

Deze (retorische) vraag wordt eerst wat betreft Kepler uitgewerkt, de Theorèmes VI-XI (pag. 347-405) zijn aan Kepler’s opvattingen gewijd. Hierbij reproduceert en bespreekt Mersenne Kepler’s tabellen van de planeten-harmonie (zie hoofdstuk 3).(15) Vanaf Theorème XII (pagina 347 e.v.) is Robert Fludd aan de beurt, waarbij Mersenne, net als bij Kepler, de figuren die Fludd gebruikt reproduceert en bespreekt(16) (zie verder voor Fludds toepassing, of afbeelding 5 voor de reproductie, zij zijn te aardig om niet op te nemen). Het antwoord op de zojuist gestelde (retorische) vraag wordt eveneens in dit gedeelte over Fludd gegeven:

‘A n’en point mentir, ie ne trouue aucune solidité dans tout ce discours (de behandeling van Fludd’s opvattingen), et suis de l’auis de Kepler qui maintient que toutes les harmonies de Flud et des Platoniciens sont seulement des analogies et des comparaisons qui n’ont presque autre fondement que l’imagination.’(17)

Kortom, alles waarin Fludd geloofde, werd of door Kepler, of door Mersenne betwijfeld; in de zin dat Kepler in hoofdzaak Fludd’s wetenschapsopvattingen kritiseert, maar Mersenne daarnaast nog kritiek heeft op Fludd’s stellingnames als rozekruizer, kabbalist, Paracelsiaan, en ook Fludd’s opvattingen omtrent het christelijk geloof in zijn kritiek betrekt (nu speelt daarin ook de tegenstelling katholiek versus protestant mee - Mersenne als katholiek en Fludd als anglicaan, - maar dat is een andere discussie).

II

De polemieken zijn echter niet alleen aan zijn tegenstanders te wijten, Fludd was namelijk licht ontvlambaar(18): zo zag Fludd in Kepler’s beoordeling(19) van het eerste deel van Utriusque cosmi ... historia (in de appendix van Harmonices mundi) een enorme aanval op alles wat hem, Fludd, heilig was en deze nam hij zo hoog op dat hij twee geschriften wijdde aan de weerlegging van Kepler (zie onder).
Mede door deze eigenschap, deze lichtgeraaktheid, is het mogelijk in de werken(20) van Fludd een tweedeling aan te brengen: ten eerste de drie hoofdwerken Utriusque cosmi ... historia (verschenen van 1617 tot 1621), Medicina Catholica (verschenen van 1629 tot 1631), en Philosophia Moysaica (posthuum 1638).
En ten tweede de polemieken, een tiental geschriften van verschillende grootte: met sommige hiervan antwoordt Fludd op zijn ‘vijanden’: Kepler, Mersenne, Gassendi, Patrick Scot, Lanovius, en William Foster; met andere verdedigt Fludd meer in algemene zin zijn leer, zonder een directe tegenstander (zo schreef Fludd tussen 1618 en 1620 twee korte teksten genaamd Declaratio brevis en A Philosophicall Key, om zich voor koning Jacobus I te rehabiliteren na verdachtmakingen aan het Engelse hof dat hij er allerlei vreselijke praktijken op na zou houden(21)).

Een overzicht van de polemieken(22) ziet er als volgt uit:

  • 1619 Kritiek van Johannes Kepler in een appendix gehecht aan Harmonices Mundi.

  • 1621 Antwoord van Fludd aan Kepler in Veritatis proscenium.(23)

  • 1622 Reactie van Kepler met Prodromus dissertationum.(24)

  • 1623 Fludd antwoordt nogmaals op Kepler, met Monochordum mundi - als appendix toegevoegd aan Anatomiae Amphitheatrum.
    Mersenne valt Fludd aan met Quaestiones celeberrimae in Genesim.
    Patrick Scot brengt de alchemie in diskrediet in The Tillage of Light.(25)

  • 1624 Fludd antwoordt Scot met Truhts goulden Harrow (manuscript(26)).

  • 1625 In Mersenne’s La vérité des sciences wordt, hoewel minder direct, Fludd onderwerp van kritiek.(27)

  • 1627 Mersenne schrijft onder het pseudoniem ‘Sieur de Sermes’ Traité de l’harmonie universelle, waarin hij Fludd’s opvattingen verwerpt.

  • 1629 Fludd antwoordt Mersenne met Sophiae cum moria certamen (‘Strijd van de wijsheid met de dwaasheid’).

  • Joachim Frizius(28) publiceert Summum bonum(29) en kritiseert daarin Mersenne’s Quaestiones.

  • 1630 Pierre Gassendi ondersteunt Mersenne’s polemiek tegen Fludd met Epistola exercitatio; hieraan toegevoegd is Franciscus Lanovius’ (François de La Noue) Judicium de Roberto Fluddo.

  • 1631 William Foster valt Fludd’s opvattingen omtrent de ‘wapen-zalf’ aan (een zalf die gesmeerd op het wapen waarmee de wond was toegebracht, de wond zou genezen), met Hoplocrisma-spongus: or, A Sponge to Wipe Away the Weapon-Salve. Fludd antwoordt Foster in hetzelfde jaar met Doctor Fludds answer unto M. Foster, Or, The Squeesing of Parson Fosters sponge, ordained by him for the wiping away of the weaponsalve.

  • 1633 Fludd schrijft voor de laatste maal een antwoord op Mersenne, Gassendi en Lanovius, namelijk Clavis Philosophiae et Alchymiae Fluddanae. (‘Sleutel tot de Fluddeaanse filosofie en alchemie’)

Ook Fludd’s allereerste werk is verdedigend: de eerste drie ooit door hem gepubliceerde tractaten zijn apologieën voor de broederschap der rozekruizers.(30) Van dit genootschap is nooit duidelijk geworden wie er lid van was (zelfs, òf er wel leden waren), dan wel wie verantwoordelijk was voor de in de naam van de rozekruizers gepubliceerde geschriften: de Fama Fraternitatis van 1614 en de Confessio Fraternitatis R.C. van 1615. De auteur van een derde geschrift (Chymische Hochzeit Christiani Rozenkreuz. 1616) dat in de lijn van de rozekruizers wordt geplaatst was Johann Valentin Andrea (1586-1654).(31) Fludd zag in de leer van dit genootschap (zoals deze uit genoemde tractaten naar voren scheen te komen) voldoende overeenkomst met de zijne om hen te hulp te snellen tegen de aanval van Andreas Libavius (1540-1616, het werk: Analysis confessionis fraternitatis de Rosea Cruce. 1615(32)); een geste die hem tot rozekruizer bestempeld heeft, zowel in de ogen van tijdgenoten als in de ogen van hen die later kwamen.

Uit al deze polemieken wordt zeker duidelijk dat, zoals ik al opmerkte, Robert Fludd geenszins een onbekende of genegeerde figuur was in zijn dagen. Fludd’s opvattingen representeren een belangrijk aspect van het wetenschappelijk denken aan het begin van de 17de eeuw: ‘Als einer ihrer (rozekruizers) prominentesten Verfechter, als Vertreter eines mysthischen Pantheismus, als Arzt und Naturwissenschafter muss er (Fludd) eine in England ebenso wie in Deutschland und Frankreich sehr bekannte Persönlichkeit gewesen sein.’(33)
Na zijn dood op 8 september 1637 in zijn woning in de ‘Coleman street’ te Londen, werd hij bijgezet in de kerk te Bearsted (nabij het ouderlijk huis), alwaar het in 1638 geplaatste grafmonument te vinden is.

Robert Fludd’s eerste belangrijke grote werk is Utriusque cosmi ... historia uit 1617-1621 en over dit werk zal het nu volgende gedeelte gaan, daar Fludd hierin zijn opvattingen over de musica mundana volledig verwoordt (het werk Monochordum mundi uit 1622 is in wezen een uitgebreidere herhaling van hetgeen hij in Utriusque cosmi ... historia te berde brengt(34)).

 

Afbeeldingen (terug)

afb. 5 ‘Marin Mersenne’s weergave van Robert Fludds monochordum mundanum, harp en fluit’ uit: Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. Paris, 1627. p. 443 (monochord) en p. 448 (harp en fluit)


1. Frances A. Yates, The Rosicrucean Enlightenment. London, Routledge and Keegan Paul, 1972. p. 112 (terug naar tekst)
2. Marin Mersenne, Quaestiones celeberrimae in Genesim. Paris, 1623. kol. 1743. Geciteerd naar: Serge Hutin, Alchemiste. p. 52 (terug naar tekst)
3. Fluctibus is hier een woordspeling op Fludd’s naam, zie de titelpagina alwaar Fludd zichzelf omschrijft als Robertus Flud, alias de Fluctibus. Deze woordspeling wordt door Mersenne hier in negatieve zin gebruikt, maar Fludd heeft de woordspeling ook zelf toegepast, zie noot 51 (p. 43): quasi fluctibus, ‘als een vloed’ etc. (terug naar tekst)
4. Allen G. Debus, Chemical. I. p. 267. Marin Mersenne, Correspondance. Vol. I. pp. 38, 62 (terug naar tekst)
5. Zie verder Allen G. Debus, Chemical. p. 268 (terug naar tekst)
6. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. Paris, Guillaume Baudry, 1627. Gepubliceerd onder het pseudoniem ‘Sieur de Sermes’. (terug naar tekst)
7. Ibid. p. 352 (terug naar tekst)
8. Zo, en niet théorème; Peter Dear (Mersenne and the Learning of the Schools. Ithaca/London, Cornell U.P., 1988. p. xiii) merkt dan ook op: ‘Mersenne’s French, in particular, is often long-winded, convoluted and even ungrammatical (...)’. Hoewel het hier maar een spellingskwestie betreft, in de tekst van het Traité komen meer (en ook ernstiger) zonden tegen de Franse grammatica voor; deze wil ik laten voor wat ze zijn, ik heb verder slechts de tekst overgenomen zoals deze in de druk aanwezig is. (terug naar tekst)
9. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. p. 347 (terug naar tekst)
10. Ibid. p. 347 (terug naar tekst)
11. Hoewel Mersenne’s werk wel degelijk doordrongen is van de gedachte dat er een zekere, door God verordonneerde, harmonie in de wereld aanwezig is. Mersenne zoekt (en vindt) deze echter op andere plaatsen dan Robert Fludd. Zie hierover Hellmut Ludwig, Marin Mersenne und seine Musiklehre. Halle/Saale, 1935. p. 5; Robert Lenoble, Mersenne ou la naissance du m‚chanisme. Paris, J. Vrin, 1942. (o.a.) p. 397 e.v.; of Peter Dear, op. cit. p. 109 e.v. (terug naar tekst)
12. Zie hierover, H.F. Cohen, Quantifying Music. The Science of Music at the First Stage of the Scientific Revolution, 1580-1650. Dordrecht, D. Reidel Publishing Company, 1984. pp. 97-114 (terug naar tekst)
13. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. p. 349 (terug naar tekst)
14. Ibid. p. 352 (terug naar tekst)
15. Zie Peter Dear, op. cit. p. 110 e.v. voor een weergave van Mersenne’s behandeling van Kepler. (terug naar tekst)
16. Het ‘monochordum mundanum’ van Robert Fludd is ook te vinden in Harmonie universelle (Paris, 1636-37. III. 8. Livre de l’Utilité de l’harmonie. p. 49), waar Mersenne er het volgende over schrijft: ‘(...) toutes les creatures sont comme autant de chordes ou de tuyaux de la grande Lyre de l’vnivers, que le divin Orphée gouuerne en donnant tel son et tel accord qu’il luy plaist à toutes les parties du monde (...)’. Er is dus wel degelijk een door God gereguleerde orde, een zekere harmonie in de wereld. Hellmut Ludwig (op. cit. pp. 22-23) merkt over dit deel van Harmonie universelle op dat het ontstaan is uit het Traité de l’harmonie universelle. (terug naar tekst)
17. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. p. 421. Zie over dit dispuut verder: Peter Dear, op. cit. p. 110 e.v. (terug naar tekst)
18. Karakteristiek van Allen G. Debus, zie Chemical. p. 208 (terug naar tekst)
19. Zie Peter J. Ammann, ‘The musical theory and philosophy of Robert Fludd’ loc.cit. Op pagina 210 leest men het volgende: ‘Fludd understood Kepler’s statement of his opinion (appendix Harmonices Mundi) not as a mere comparison, as Kepler later pretended it to be, but as an open attack and an attempt to refute his theories. Kepler’s appendix, therefore, became the beginning of a protracted controversy (...).’ (terug naar tekst)
20. Voor een alfabetische en schematische bibliografie van Fludd’s geschriften zie Joscelyn Godwin, Hermetic. pp. 11-12 en 93-94; William H. Huffman, Renaissance. pp. 234-238; of Serge Hutin, Alchemiste. pp. 13-16. (terug naar tekst)
21. Zie over deze twee geschriften Allen G. Debus, Robert Fludd and his Philosophicall Key. (terug naar tekst)
22. Zie over al deze polemieken met name Allen G. Debus, Chemical. pp. 253-290 (terug naar tekst)
23. ‘Proscaenium’ betekent letterlijk ’de (versierde) achterwand van het toneel’; natuurlijk het toneel, de klucht van Kepler’s opvattingen. Veritatis proscenium betekent zo ‘Klucht van de Waarheid’. (terug naar tekst)
24. Joscelyn Godwin (Hermetic. p. 12), Serge Hutin (Alchemiste. p. 51) en Friedrich Blume (‘Fludd’ MGG 4. kol. 439) noemen Prodromus als antwoord van Kepler; Blume is echter meer precies dan Godwin en Hutin, want niet de gehele Prodromus (eerste druk 1596) is een antwoord, maar slechts een appendix toegevoegd aan de druk van 1621 (titel: Prodromus dissertationem cosmographicarum continens mysterium cosmographicum de admirabili proportione orbium coelestium ... accedit ejusdem apologia adversus demonstrationem Roberti de Fludd.). Om dit laatste (accedit ...) handelt het, want Allen G. Debus (Chemical. p. 256) en William H. Huffman (Renaissance. p. 57) geven als antwoord van Kepler niet bovenstaande titel, maar Pro suo opere harmonices mundi apologia. (korte titel) Frankfurt, 1622. Nu is het opvallend dat Blume beide noemt (accedit ... en Pro suo ...) en zich afvraagt of zij identiek zijn ‘oder ob es sich hierbei noch um eine weitere Kontroversschrift handelt’, dit laatste echter ‘bedarf noch der Untersuchung.’ Deze vraag blijft helaas ook hier vooralsnog open. (terug naar tekst)
25. Zie hierover Allen G. Debus, Chemical. p. 255: Scot had (volgens Fludd) onjuiste opvattingen over de alchemie, zo vond Scot bijvoorbeeld dat de zoektocht naar de steen der wijzen vijandig was t.o.v. echte wijsheid, deze opvattingen moest Fludd natuurlijk weerleggen. (terug naar tekst)
26. Gepubliceerd door C.H. Josten onder de titel ‘Truth’s Golden Harrow’ Ambix 3 (1948): pp. 91-150 (terug naar tekst)
27. Allen G. Debus, Chemical. p. 267 (terug naar tekst)
28. Allen G. Debus is van mening dat dit een pseudoniem van Robert Fludd was (Chemical. p. 268), Frances A. Yates echter is van mening dat Frizius een kennis en medewerker van Fludd was (Rosicrucian. p. 102); wie Joachim Frizius werkelijk was is niet bekend. (terug naar tekst)
29. Ook gepubliceerd in F. Freudenberg, Paracelsus und Fludd: die beiden grossen Okkultisten des 15. und 16. Jahrhunderts: mit einen Auswahl aus ihren Okkulten Schriften. Geheime Wissenschaften Bd. 17. Berlin, Barsdorf, 1921. (terug naar tekst)
30. De eerste apologie: (R. de Fluctibus - i.e. Robert Fludd), Apologia Compendaria Fraternitatem de Rosea Cruce suspicionis & infamia maculis aspersam, veritas quasi Fluctibus abluens & abstergens. Leyden, Gottfried Basson, 1616. Deze titel betekent zoveel als: ‘Korte Apologie voor de broederschap der rozekruizers, bespat met de smetten van verdenking en schande, welke als door een vloed van waarheid weggewassen en schoongeveegd worden.’ Tweede: Tractatus Apologeticus Integritatem Societatis de Rosea Cruce defendens. Lugduni Batavorum (Leiden), Gottfried Basson, 1617. En de derde: Tractatus Theologo-Philosophicus. Oppenheim, Johann Theodore de Bry, 1617. (terug naar tekst)
31. William H. Huffman merkt over Andrea op dat deze vaak als auteur van Fama zowel als Confessio is genoemd, maar dat dit onjuist is, want er zijn bewijsplaatsen in Andrea’s werk waarin hij de rozekruizers en andere ‘occulte’ gezelschappen afkeurt. Over rozekruizers zie verder Renaissance. pp. 135-167 (zojuist geschetst betoog p. 142). Maar zie over de rozekruizers ook: Frances A. Yates, The Rosicrucean Enlightenment. London, Routledge & Keegan Paul, 1972. (over Andrea p. 30 e.v.). Yates’ werk bevat tevens een Engelse vertaling van de Fama en de Confessio (appendix, pp. 235-260). Verder is bijzonder interessant Allen G. Debus, Chemical. p. 205-217 (terug naar tekst)
32. Van Libavius’ werk tegen de rozekruizers bestaat ook een (toen gemaakte) vertaling: Wohlgemeintes bedenken der Fama und Confession der Bruderschaft des Rosenkreutzes. Frankfurt, 1616. Zie Frances A. Yates, Rosicrucean. p. 52. Maar zie ook William H. Huffman, Renaissance. p. 143 (terug naar tekst)
33. Friedrich Blume, ‘Fludd’ MGG 4. kol. 438 (terug naar tekst)
34. Zie over het Monochordum mundi: Peter J. Ammann, ‘The musical theory and philosophy of Robert Fludd’ loc. cit. pp. 213-216. Ammann onderneemt in dit artikel een poging de rol van de muziek in Fludd’s denken te reconstrueren: hij bespreekt een aantal van Fludd’s geschriften (helaas niet alle), namelijk Tractatus apologeticus (1617), UCH (1617-21) en de polemieken met Kepler en Mersenne, gevolgd door een behandeling van de bronnnen waaruit Fludd putte (volgens Ammann waren dat de werken van Marsilio Ficino, Cornelius Agrippa en Francesco Giorgi); wat betreft het ‘Wereld-monochord’ schrijft Ammann het volgende (p. 223): ‘Fludd remained under the spell of the Monochordum mundi in all the numerous writings which followed its first exposition in De musica mundana.’ Hetgeen voor mij reden is mij tot dit boek te beperken bij de bespreking van Fludd’s ideeën over de musica mundana. Overigens, over de bronnen waaruit Fludd putte, zie ook Robert S. Westman, ‘Nature, art, and psyche: Jung, Pauli, and the Kepler-Fludd polemic’ loc. cit. p. 222 (noot 21).

begin