inhoudsopgaveInhoudsopgave           Besluit (3) vorigevolgende Musurgia Universalis

 

 

Athanasius Kircher (1601-1680)

 

Voor Athanasius Kircher is de wereld één grote samenklank, één harmonie met God: ‘een symphonie van God met de ganse wereld’ (Symphonismus DEI cum Vniversa natura.)(1). Kircher ontwerpt in zijn Musurgia Universalis een muzikaal wereldbeeld waarin alles een plaats in die harmonie heeft.
Muziek kan, vanwege haar mathematische aard als wetenschap in het quadrivium(2) èn als meest volmaakte kunst, de mens kennis van die harmonie (van de natuurlijke wereld en van het goddelijke) geven: Musica nihil aliud est, quam omnium ordinem scire, ‘muziek is niets anders dan van alles de orde te kennen.’
In deze zinsnede, door Kircher uit de Asclepius(3) genomen en als motto aan het tiende boek van zijn Musurgia Universalis meegegeven, klinkt ook de wetenschaps- en muziekopvatting van de barok door: er is een door God geschapen orde in deze wereld aanwezig; deze ordo is kenbaar met behulp van het getal (numerus).
De bijbel wettigde deze opvatting: sed omnia mensura et numero et pondere disposuisti, ‘maar Gij hebt alles naar maat, getal en gewicht geordend.’(4) Keer op keer komt dit in talloze geschriften uit de barok, muziektheoretisch of anderszins, tot uiting.(5)
De musica mundana in Kircher’s opvatting is slechts ëën trede in deze ordening, maar daarover later. Allereerst wil ik enige aandacht aan Kircher’s leven en werk besteden, om daarna, in een aantal stappen, Kircher’s opvattingen (en dan met name die aangaande de musica mundana) te achterhalen.

Titelpagina Musurgia
Universalis

afb. 29 Titelpagina Musurgia Universalis

 

I

Na lager onderwijs aan de Jezuïetenschool van Fulda vervolgde Kircher (6) zijn opleiding door zich in 1618 als novice aan het Jezuïtencollege te Paderborn te verbinden. Door de 30-jarige oorlog echter (1618 - 1648) werd hij in 1622 gedwongen deze plaats te verlaten en na korte verblijven in Keulen, Koblenz en Heiligenstadt arriveerde hij in 1624 te Mainz om theologie te studeren; een studie die hij in 1628 afsloot, waarna hij tot priester gewijd werd. In 1629 werd hij benoemd tot professor (wiskunde, filosofie en oosterse talen) te Würzburg.

Ook hier werd zijn lot door de 30-jarige oorlog beïnvloed, daar het Zwitserse leger in 1631 de stad dreigde te veroveren en om aan dit gevaar te ontkomen vluchtte Kircher naar Frankrijk. In Avignon ontving hij in 1633 de order naar Wenen te vertrekken om een betrekking als wiskundige aan het hof van Keizer Ferdinand II op zich te nemen. Zijn reis naar Wenen zou, omdat Duitsland vanwege de oorlog onveilig was voor een Jezuït, door Italië leiden.
Tijdens een kort bezoek aan Rome werd zijn order gewijzigd, dit omdat Kircher op voorspraak van senator Nicolaas de Peiresc (die hij in Avignon had leren kennen) bij zowel kardinaal Francesco Barberini als paus Urbanus VIII een andere benoeming ontving, namelijk als professor in de wiskunde, de natuurkunde en oosterse studies aan het Collegio Romano te Rome. Dit was een prestigieuze positie, want het Collegio Romano was het belangerijkste centrum van de Jezuïtenorde.
Een aantal jaren later werd Kircher van zijn leeropdracht ontheven en kon hij zich de rest van zijn leven geheel aan zijn studies wijden. Kircher zou Rome, op enkele korte reizen door Italië na, nooit meer verlaten en het was te Rome dat zijn oeuvre ontstond.(7)

 

 

Athanasius Kircher

Athanasius Kircher

II

Kircher’s oeuvre is buitengewoon omvangrijk (32 lijvige folianten, gecompleteerd door een uitgebreide correspondentie) en handelt over de meest uiteenlopende onderwerpen: van Egyptologie (Oedipus Aegyptiacus. 3 delen, Rome 1651-54) tot magnetisme (Magnes, sive de Arte Magnetica. Rome, 1641); en van geologie (bijvoorbeeld Mundus subterraneus. 2 delen. Amsterdam, 1661, 1678.) tot astronomie en wiskunde.(8) Vanwege de omvang van Kircher’s werk en de diversiteit van onderwerpen kan Kircher met recht als een der laatste polyhistores betiteld worden. Immers, het is moeilijk om na de dood van Kircher iemand te noemen die zo’n divers en omvangrijk wetenschappelijk oeuvre heeft nagelaten.
Wel dient daarbij te worden opgemerkt dat kwantiteit niet automatisch garant staat voor kwaliteit: Kircher maakte vaak (nu, in onze ogen) te vergaande, te fantasievolle conclusies; ook controleerde hij te weinig zijn materiaal.(9) Wat wij nu als te vergaande conclusies beschouwen vindt men zeker in Oedipus Aegyptiacus, een buitengewoon omvangrijk werk van meer dan 2000 foliopagina's waarin Kircher o.m. de hiërogliefen poogt te ontcijferen, een poging waarmee hij zeer veel eer inlegde en een die een belangrijke rol heeft gespeeld bij de popularisering van ‘het Egyptische’ in de 17de eeuw.(10) Toen echter Jean Francois Champollion in 1822-24 met behulp van de steen van Rosetta (een tablet waarop dezelfde tekst in het Grieks, demotisch èn in hiërogliefen was gegrift) tot de juiste interpretatie van de hiërogliefen kwam, bleek dat deze niet, zoals Kircher had gedacht, een geheime Egytische leer bevatten (een leer die van rond de zondvloed zou stammen en door Hermes Trismegistus - Hermes de driemaal grootste - opgesteld zou zijn, een leer waaraan bijvoorbeeld Joden en Grieken hun kennis van het goddelijke en de kosmos ontleend zouden hebben(11), maar veeleer de meer prozaïsche weergave van bijvoorbeeld data, rekeningen en schrijfonderwijs, of van lijsten waarop de opeenvolging van de verschillende koningen was opgetekend.(12)
Kircher schreef twee boeken die de muziek als hoofdthema hebben: Musurgia Universalis (1650) en Phonurgia Nova (1673); het eerste werk behandelt alle aspekten van de muziektheorie uit Kircher’s tijd, het tweede slechts een onderdeel, namelijke de akoestiek. Hierom kan de ‘Musurgia’ als Kircher’s hoofdwerk over de muziek beschouwd worden.(13)


1. Athanasii Kircheri ... Musurgia Universalis sive Ars Magna Consoni et Dissoni in X libros digesta. Rome, 1650. Twee delen. Editie: Ulf Scharlau, Musurgia Universalis. Hildesheim, Olms, 1970. (in het vervolg MU.; citaat: deel II, p. 454.) (terug naar tekst)
2. Het quadrivium, zoals de middeleeuwen en renaissance dit aan de barok doorgaven, bestaat uit vier wetenschappen (aritmetica, musica, geometria en astronomia) die alle, met behulp van het getal, een bepaald aspect van de ruimte (de ervaarbare uitgestrektheid) tot onderwerp hebben. Zie hierover bijvoorbeeld: Rolf Dammann, Der Musikbegriff im deutschen Barock. K“ln, Arno Volk Verlag, 1967. pp. 26-27 (terug naar tekst)
3. Ook De Voluntate Dei genaamd, deze aan Apuleius (2de eeuw n.c.) toegeschreven Latijnse dialoog vormt samen met het Corpus Hermeticum (een vijftiental Griekse dialogen) de bron voor het hermetisme in de 16de eeuw, zie hierover noot 11. (terug naar tekst)
4. Liber Sapientiae 11 vs 21. Vergelijk hiermee: Cum igitur Musica siue harmonia nihil aliud sit, quam numerus, mensura, pondus, [...]. (‘Omdat derhalve muziek of harmonie niets anders is dan getal, maat, gewicht, ...’. MU. II, pp. 365-366). Overigens, het boek Wijsheid is ontstaan onder hellenistische invloeden (het wordt gedateerd tussen 200 en 30 v.c., zie de ‘inleiding op Wijsheid’, Willibrord vertaling) en is hierdoor van dezelfde pythagoreïsch-platonische geest doordrongen als het Corpus Hermeticum (voor een verwoording van deze ‘geest’ zie Joh. Kepler - een inleiding, noot 13 ). In feite begaat men met de bijbelse motivatie aan de hand van het boek wijsheid een faux pas: het is immers dezelfde traditie, terwijl men het voorstelt alsof er van twee, gescheiden, tradities sprake is. (terug naar tekst)
5. Zie over de talrijke aspecten van ordo en numerus in de barok en de theologische en filosofische implicaties ervan: Rolf Dammann, Musikbegriff. Met name hoofdstuk 1 ‘Der Begriff musikalischer Ordnung’ pp. 22-92; of Ulf Scharlau, ‘Athanasius Kircher und die Musik um 1650’ Athanasius Kircher und seine Beziehungen zum gelehrten Europa seiner Zeit. Wiesbaden, O. Harrassowitz, 1988. pp. 53-67 (met name pp. 55-57) (terug naar tekst)
6. Geboorte- en sterfdatum zijn niet met zekerheid bekend, 1601 en 1602 worden voor het eerste (te Geisha, R“hn), 30 october of 27 november 1680 worden voor het laatste genoemd. Zie hierover John Fletcher, 'Athanasius Kircher: a man under pressure' Athanasius Kircher und seine Beziehungen zum gelehrten Europa seiner Zeit. p. 1 (terug naar tekst)
7. Voor deze korte biografie heb ik gebruik gemaakt van: George J. Buelow, ‘Athanasius Kircher’ NG. 10. pp. 73-74; John Fletcher, ‘Athanasius Kircher and his Musurgia Universalis’ Musicology; a Journal of the Musical Society of Australia. 7 (1982): pp. 73-82; Joscelyn Godwin, Athanasius Kircher. A Renaissance Man and the Quest for Lost Knowledge. London, Thames and Hudson Ltd, 1979. pp. 9-15; Ulf Scharlau, Athanasius Kircher (1601-1680) als Musikschriftsteller. Marburg, 1969. pp. 12-18; en Wilhelm Stauder, ‘Athanasius Kircher’ MGG. 7. kols. 937-940. (terug naar tekst)
8. Voor bibliografie Kircher’s oeuvre zie geciteerde werken voorgaande noot, met name Godwin en Scharlau, maar zie ook John Fletcher (ed.), Athanasius Kircher und seine Beziehungen zum gelehrten Europa seiner Zeit. Wiesbaden, O. Harrassowitz, 1988. Hierin wordt ook Kircher’s omvangrijke briefwisseling behandeld. (terug naar tekst)
9. George L. Buelow, ‘Athanasius Kircher’ loc. cit. p. 73; maar zie ook John Fletcher, ‘Athanasius Kircher and his Musurgia Universalis’ loc. cit. p. 75 en van dezelfde auteur ‘Athanasius Kircher: a man under pressure’ loc. cit. pp. 4-5 (dit artikel bevat ook een weergave van de meningen over Kircher’s wetenschappelijke status); of Joscelyn Godwin, ‘Athanasius Kircher and the Occult’ Athanasius Kircher und seine Beziehungen zum gelerten Europa seiner Zeit. pp. 17-36. Dit laatste artikel geeft een interessant inzicht in Kircher’s ideeën over magie: Kircher verdeelt de magie in ‘demonic’, deze is des duivels (alchemie, bepaalde vormen van kabbala e.d., zie over de kabbala bijv. Gershom Scholem, Zur Kabbala und ihrer Symbolik. Frankfurt a/M, Suhrkamp, 1981.). Kircher wijst de leringen af van bijv. Paracelsus, Agrippa, de rozenkruizers en Robert Fludd); en ‘natural’ oftewel natuurlijke magie. Deze laatste bestaat wederom uit ‘contemplative’ (bijvoorbeeld de wijsheid verborgen in de ‘schema’s van overeenstemming’, zie noot 33) en ‘effective’. Onder dit laatse verstond Kircher wat wij nu (natuur) wetenschap noemen, in veel gevallen allerlei werktuigen (Godwin geeft het voorbeeld dat een kar met wielen niet, terwijl een fontein wel als magisch werd gezien: alles waarvan de directe werking verborgen was, zag men als magisch). Maar ook hierin nam Kircher veel voetstoots aan: bijv. de ‘slangensteen’ (een steen gevonden in de kop van een cobra, welke slangenbeten zou genezen), of de zgn. generatio spontana, het ‘zomaar’ ontstaan van insekten in bijv. mest of modder. Voor een verdere behandeling van Kircher's ideeën (bijv. over het al dan niet bestaan van onderaardse draken en griffioenen) zie het artikel van Godwin; voor een behandeling van de diverse soorten van magie in de 17de eeuw zie: Lynn Thorndyke, A History of Magic and Experimental Science. London/New York, Columbia U.P., 1923. VII. pp. 272-323 (terug naar tekst)
10. George J. Buelow, ‘Athanasius Kircher’ loc. cit. p. 73 (terug naar tekst)
11. Deze leer wordt door Godwin ook sophia perennis (‘duurzame wijsheid’) genoemd, waaronder Kircher volgens Godwin het volgende verstaat: ‘Egyptian wisdom, Phoenician theology, Chaldean astrology, Hebrew cabbala, Persian magic, Pythagorean mathematics, Greek theosophy, Mythology, Arabian alchemy, and Latin philology’, waarbij Egypte als bakermat voor al deze kennis geldt (Hermes Trismegistus zou een ‘all-wise Egyptian priest’ uit de tijd van aartsvader Abraham zijn), zie ‘Athanasius Kircher and the Occult’ loc. cit. p. 18. (en van dezelfde auteur Athanasius Kircher. A Renaissance Man and the Quest for Lost Knowledge.). Daniel P. Walker echter noemt deze leringen prisca theologia (‘oude theologie’), zie diens The Ancient Theology. London, Duckworth, 1972. Dit werk behandelt een aantal thema’s uit deze ‘oude theologie’, bijvoorbeeld Orpheus als priester en magiër en diens betekenis in de renaissance. Maar zie over het hermetisme en de rol ervan in de late renaissance ook Frances A. Yates, Giordano Bruno and the Hermetic Tradition. London, Routledge and Keegan Paul, 1964. Dit laatste werk handelt over de rol van het hermetisme in de renaissance, dus vanaf de vertaling van het Corpus Hermeticum (dat, naar het eerste boek, ook Pimander genoemd wordt) door Marsilio Ficino in 1464 tot Isaac Causabon’s vernietigende kritiek in 1614 (Causabon toonde met behulp van inhoudelijke en formele kritiek aan dat het Corpus Hermeticum een laat-christelijke - 2de/3de eeuw - vervalsing moest zijn, zie diens De rebus sacris et ecclesiasticis exercitationes XVI. Ad Cardinalis Baronii Prolegomena in Annales. London, 1614). (terug naar tekst)
12. Zie hierover (en over Champollion’s ontcijfering) bijvoorbeeld W.V. Davies, Egyptian hieroglyphs. London, British Museum Publications, 1987. Over Kircher’s merkwaardige (en onjuiste) interpretaties zie pp. 47-48. Wel opgemerkt dient te worden dat Kircher als eerste een Koptische grammatica en woordenlijst publiceerde (Prodromus Coptus sive Aegyptiacus., 1636 en Lingua Aegyptiaca Restituta., 1643) en daarmee toch een grote rol heeft gespeeld in de uiteindelijke ontcijfering van de hiërogliefen (dit laatse naar: M. Pope, The Story of Decipherment: from Egyptian hieroglyphic to Linear B. London, 1975. pp. 28-33) (terug naar tekst)
13. Zie ook Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 36 e.v. Phonurgia Nova is in feite niets anders dan een uitwerking van het negende boek (Magia consoni et dissoni) van de Musurgia Universalis. Zie ook K.H. Göttert, ‘Auch eine Tonkunst. Über Athanasius Kirchers Phonurgia NovaConcerto 10 (jul.-aug. 1993) pp. 21-22/27-29; of Ulf Scharlau, ‘Athanasius Kircher und die Musik um 1650’ loc. cit. p. 55 (terug naar tekst)

begin