Musurgia Universalis
Het werk Musurgia Universalis verscheen in 1650 en kende direct een enorm succes: van de 1500 exemplaren van de eerste druk was meer dan de helft (822 exemplaren) al direct na verschijnen vergeven (niet onbelangrijk voor de verbreiding was het feit dat Kircher Jezuïet was: bijvoorbeeld 300 exemplaren van Musurgia Universalis werden bij de verkiezing van een nieuwe ordegeneraal in 1650 aan de aanwezige afgezanten in Rome meegegeven, waardoor het boek over de gehele wereld verspreid raakte), de rest (678 exemplaren) kwam in de vrije verkoop.(1) Door die enorme verspreiding en de encyclopedische inhoud had het werk grote invloed, en het is daardoor een van de belangrijkste bronnen voor de hedendaagse kennis omtrent de 17de eeuwse muziektheorie.(2) De volledige titel luidt: Musurgia Universalis sive Ars Magna Consoni et Dissoni in X libros digesta (‘Universele compositieleer of grote kunst van con- en dissoneren in 10 boeken’). Deze tien boeken zijn verdeeld over twee delen: het eerste deel beslaat de boeken I-VII en richt zich meer op de praktische kant van de muziek; het tweede deel beslaat de boeken VIII-X en is meer speculatief van aard.(3) In het eerste boek (deel I, p. 1-42, getiteld ‘Anatomicus’) behandelt Kircher de constructie van het oor en de kwaliteiten van de stem, zowel van de mens als van sommige dieren (zo vindt men op p. 31 een afbeelding van een aantal vogels en in muzieknotatie hun gezang). In het tweede boek (I, 43-79, ‘Philologicus’) geeft Kircher een definitie van muziek (zie verder) en behandelt hij de Hebreeuwse en Griekse muziek uit de Oudheid. Het derde boek (I, 80-158, ‘Aritmeticus’) behandelt de wiskunde: proporties en intervallen. Het vierde (I, 159-210, ‘Geometricus’) handelt over de verdeling van het monochord. Het vijfde (I, 211-414, ‘Symphoniurgus’) handelt over compositie: in dit boek behandelt Kircher o.a. toonladders, akkoorden, contrapunt en fuga’s. Het zesde boek I, 415-530, ‘Musica organica’) handelt over instrumentkunde, het bevat afbeeldingen en beschrijvingen van muziekinstrumenten. In het zevende boek (I, 531-690, ‘Diacriticus’) behandelt Kircher de verschillen tussen de muziek van de Oudheid en die van zijn tijd, waarbij Kircher een aantal in zijn tijd beroemde componisten en composities behandelt. Het achtste boek (deel II, 1-199, ‘De musurgia mirifica’) handelt wederom over getallen, maar bevat ook verhandelingen over de verschillende (poëtische) metra en hun relatie tot de muziek. Het negende boek (II, 200-363, ‘Magia consoni et dissoni’) handelt over werkingen van de muziek. Behalve de genezende werking van de muziek beschrijft Kircher ook andere effecten die het geluid kan veroorzaken, bijvoorbeeld de echo. Het tiende boek (II, 363-462, ‘Decachordon naturae’) is gewijd aan ‘harmonie’ in bredere zin: Kircher behandelt hier de musica mundana, humana en uiteindelijk in het tiende hoofdtsuk de harmonie van God, de musica Divina.
Uit de titel Musurgia Uiversalis sive Ars Magna Consoni et Dissoni komt, behalve de aanspraak op volledigheid(4), ook Kircher’s opvatting inzake de muziek naar voren: muziek bestaat uit de harmonische vereniging van con- en dissonanten (de eenheid der tegendelen). Deze opvatting is letterlijk te vinden in het eerste deel, boek II, hoofdstuk 3, dat gewijd is aan ‘de divisione et definitione Musicae’. Daar schrijft Kircher het volgende: ‘Ruim genomen is de muziek niets anders dan tweedracht in eendracht, of eendracht in tweedracht van verschillende zaken die tot een eenheid gebracht moeten worden (hetgeen uitgebreid in het laatste boek behandeld zal worden). De muziek is òf natuurlijk, òf kunstmatig. Natuurlijke muziek omvat al het bestaande dat op harmonische wijze geordend is, of wat hetzelfde is, de wereld-muziek. Deze wereld-muziek bevat de harmonie van de hemelen, van de elementen, en van de vermengingen; een harmonie die bewondert dient te worden. Met deze muziek wordt ook de menselijke muziek in verband gebracht ...’ (Musica latissime sumpta nihil aliud est, quam discors concordia vel concors discordia variarum rerum ad vnum aliquod constituendum concurrentium, de qua in vltimo libro fuse tractabitur; estque vel naturalis vel artificialis; Naturalis complectitur totam naturam rerum harmonice dispositam, siue quod idem est, Musica Mundana, continet, coelorum, elementorum, mixtorumque admirandam harmoniam. Ad hanc Musica quoque humana revocatur ... .(5)). Uit bovenstaand citaat wordt duidelijk dat Kircher de muziek
verdeelt in naturalis en artificialis (welke laatste door Kircher
eveneens op deze plaats gedefinieerd wordt, dit is de muziek die met behulp van
de diverse slag-, blaas- en strijkinstrumenten tot stand wordt gebracht).
De gravure op de titelpagina (zie afbeelding 29) bestaat uit drie delen die de drie werelden waaruit het Al bestaat representeren. Geheel boven bevindt zich de Goddelijke drieëenheid, weergegeven door een gelijkzijdige driehoek. In deze driehoek, omringd door drie negens, overziet God’s oog de schepping (27=3x3x3;2+7=9=3x3 etc., het getal 3 - drieëenheid - is op allerlei manieren aanwezig). Elk van de zijden van de driehoek bestaat uit 12 sterren (1+2), van de drieëenheid gaan 21 (2+1) stralenbundels uit die het Al doordringen. Negen vierstemmige engelenkoren die een 36-stemmige canon ‘Sanctus, Sanctus, Sanctus’ op de grote drieklank van G zingen omringen het Goddelijke.(8) Dit domein representeert de musica coelestis. In het middengedeelte is St. Caecilia (schutsheilige van de muziek) weergegeven; in de linkerhand houdt zij een viersnarige lier (kithara - vier elementen; de tetraktys), in de rechter een uit zeven pijpen bestaande panfluit (syrinx - zeven planeten; pan betekent ‘geheel’). Zij is gezeten op een bol, waaromheen een band loopt die de dierenriem representeert; de inscriptie op deze band luidt ‘wie zal de samenklank der hemelen doen verstommen’ (quis concentum caeli dormire faciet. Job 38:37(9)). Dit domein representeert de musica mundana, de Makrokosmos. Het onderste gedeelte van de gravure is gewijd aan de Mikrokosmos, waar zowel de musica humana als de musica instrumentalis toe behoren. Links onder is Pythagoras afgebeeld, met attributen die hem wiskundige ontdekkingen toebedelen, maar ook van de muziektheorie (de smederij met het beroemde aambeeld); rechts bevindt zich Athena Minerva (godin van wijsheid, kunsten en wetenschappen) met diverse muziekinstrumenten.(10) De gravure toont niets anders dan de eeuwig klinkende muziek die God in de wereld geschapen heeft, de harmonie die zich uitstrekt van de laagste steen tot de hoogste God. En net als bij Robert Fludd bevindt de musica mundana zich in het midden, tussen God en mens. Deze (bij Kircher nog) ongebroken keten wordt volledig verwoord (maar ook verbeeld) in het tiende boek, Decachordon naturae (het ‘tiensnarig instrument van de natuur’). 1. Zie Ulf Scharlau
(Athanasius Kircher. p. 41-42) voor een weergave van wat er met de
overige exemplaren is gebeurt. Daarnaast speelt wat betreft de verbreiding mee
dat Kircher naar geboorte Duitser was, hierdoor kon hij meewerken aan een
gedeeltelijke vertaling van de Musurgia Universalis door Andreas Hirsch:
Philosophischer Extract/ aus dess Weltberühmten Teutschen Jesuiten
Athanasii Kircheri von Fulda Musurgia Universali in Sechs Bücher
verfasset. Schwäbisch Hall, 1662. Deze vertaling heeft een niet
onbelangerijke rol gespeeld in de verbreiding van Kircher’s ideeën
omtrent de muziek; zie ook Ulf Scharlau, ‘Athanasius Kircher und die
Musik um 1650’ loc. cit. p. 55 (terug naar
tekst) |