inhoudsopgaveInhoudsopgave           Musurgia Universalis vorigevolgende De musica mundana

 

 

Liber X. Decachordon naturae

In het laatste boek, dat zeker het hoogtepunt van de ‘Musurgia Universalis’ genoemd mag worden, verwoordt Kircher de zojuist geschetste driedeling van de wereld, waarbinnen alles in een ononderbroken verbinding met God staat in het negende hoofdstuk (van het tiende boek), getiteld Registrum IX. Musica Angelica. (‘Het negende register. Engelenmuziek.’ - over de betekenis van het woord ‘register’, zie onder).

Circulus universorum
afb. 30 ‘Circulus universorum' MU II, p. 450

Halverwege(1) dit negende ‘register’ spreekt Kircher over de uitnemendheid van de tetraktys die totius vniversi Symbolum, een ‘symbool van het gehele universum’ is.(2) Uit de vier getallen (1, 2, 3, en 4), die de tetraktys vormen, is het universum opgebouwd (zie afbeelding 30), en door deze getallen worden ook God, Natuur (of Wereld) en Mens met elkaar verbonden.

De afbeelding bevat een aantal cirkels en representeert de wereld: de omringende cirkel is de circulus vniversorum, binnen deze cirkel bevinden zich de drie werelden, namelijk die der engelen, de sterrenhemel en de aarde; buiten de cirkel bevindt zich God.(3)

De drie werelden binnen het universum worden eveneens weergegeven door middel van cirkels: van boven naar beneden drie cirkels, waarbinnen drie maal drie cirkels zijn weergegeven, en van links naar rechts een cirkel en twee ovalen (dit geheel moet echter wel op elkaar geprojecteerd geinterpreteerd worden, maar voor de leesbaarheid zijn zij een kwartslag ten opzichte van elkaar gedraaid). De drie werelden zijn gelijk van structuur, hoewel elk op een verschillende trede staat, en ook binnen de werelden bestaat een hiërarchie (hetgeen uitgedrukt wordt door de tien- en honderdvouden van de getallen 1, 2, 3, en 4, die de drie maal drie cirkels samenstellen).

De drie cirkels die van rechts naar links lopen, en waarbinnen zich twee in het midden snijdende driehoeken bevinden - deze driehoeken ontleende Kircher aan Robert Fludd (zie hoofdstuk 2)(4) - representeren eveneens de hiërarchie die het Goddelijke met het lagere verbinden: het Goddelijke licht straalt naar beneden en verleent de mens kennis, andersom streeft de mens omhoog naar kennis van het goddelijke.(5)

In totaal bevinden zich op de afbeelding 40 cirkels (de ovalen tellen niet mee), volgens Kircher is het getal 40 het ‘meest mystieke getal’ (numerus maxime mysticus(6)), een getal dat, zo merkt Kircher op, ook al door Plato als symbool van de ziel in de Timaeus werd gebruikt.(7) Kircher concludeert als volgt:

‘Je ziet derhalve, hoezeer passend het gehele universum met drie werelden gemaakt wordt, met negen tientallen, negen honderdtallen en evenveel duizendtallen, dat alles verdeeld kan worden met de kleinste begrijpelijke cirkels.’ (Vides igitur, quam apte totum Vniversum cum triplici mundorum ferie, nouem denariis, nouem centenariis, totidemque millenariis, omnes minimis circellis comprehendis distribuatur.(8)).

Buiten het universum (zie afbeelding 30, bovenaan, het cijfer ‘1’) bevindt zich God, de monas, of unitas, waarnaar alles streeft en die de negentallen in het universum completeert tot het tiental.

 

II

Niet alleen de wereld wordt samengesteld uit de tetraktys, ook de band tussen God en mens, ‘En dit is die Heraklitische keten, die alles verbindt; dit is dat tiensnarig instrument van de ganse Wereld, dat alles in één en dezelfde schoonste harmonie samenbindt’ (Atque haec est catena illa Heracleotica omnia connectens; hoc decachordon illud naturae Vniversi, omnia in vnam eandemque pulcherrimam harmoniam adaptans.(9)), wordt door de tetraktys gevormd.(10) De harmonie tussen God en Zijn schepping bestaat in de consonanten die met behulp van de getallen 1, 2, 3, en 4 gevormd kunnen worden, zie onderstaand schema(11) (een voorstelling die, aardig genoeg, een sterke overeenkomst vertoont met het ‘driehoeksgetal’ van de tetraktys):

God                    Engelen                   Wereld                    Mens

  1                           2                             3                           4 

       octaaf (1:2)               kwint (2:3)              kwart (3:4)

                duodecime (1:3)               octaaf (2:4)

                                dubbeloctaaf (1:4) 

Met dit schema toont Kircher hoe hij zich de verschillende verhoudingen voorstelt: God en zijn engelen verhouden zich als een octaaf (de engelen zijn immers Hem het meest nabij), verderweg gelegen zijn de wereld (duodecime) en de mens (dubbeloctaaf). De verhoudingen tussen engelen, wereld en mens drukken uit dat zij dichter bij elkaar staan. Op deze wijze ‘klinkt alles samen met God.’ (Omnia cum DEO consonant.(12)).

 

III

Zoals uit het voorgaande bleek, heeft het getal 10 voor Kircher een bijzonder betekenis, zoals ook, hoewel veel minder opvallend, uit de verschillende titels naar voren komt (‘Musurgia Universalis ... in X libros digesta; Liber X. Decachordon naturae’).
Het getal 10 is van oudsher een bijzonder getal: enerzijds is dit getal de som van de getallen 1, 2, 3, en 4, de getallen waaruit de pythagoresche tetraktys bestond (zie hoofdstuk 2), anderzijds is de Romeinse letter X, die voor het getal 10 gebruikt wordt qua vorm dezelfde als de Griekse hoofdletter Χ, chi (de eerste letter van het Christusmonogram); in het getal 10 wordt de klassieke pythagoresche leer met de christelijk-middeleeuwse getallensymboliek verenigd.(13)
Ulf Scharlau merkt dan ook op over het tiental bij Kircher: ‘Die Zehnzahl gilt Kircher als ein Symbolwert göttlicher Vollkommenheit’.(14) Vanwege die volkomenheid is het niet verwonderlijk dat het tiende hoofdstuk van het tiende boek getiteld is De musica divina seu Choro chororum, qui est Symphonismus DEI cum Universa natura (‘over de Goddelijke muziek, of over het koor der koren, hetgeen de symfonie van God met de ganse Wereld is’).
Dit laatste boek handelt over de meest volkomen muziek, de meest volkomen harmonie, namelijk ‘Die harmonie Gottes’: de goddelijke harmonie waarin alles verzoend wordt; God is voor Kircher de uiteindelijk coincidentia oppositorum(15), de volkomen verzoening van al wat tegengesteld is. De gehele Musurgia Universalis is op dit punt gericht, alles wat Kircher behandelt wijst in feite vooruit naar die goddelijke harmonie en belicht deze, vanuit verschillende punten - zoals Kircher in feite aan het begin ook al aangekondigd heeft: ‘hetgeen in het laatste boek uitgebreid behandeld zal worden’ (in: ‘de divisione et definitione Musicae’).
Uiteindelijk komt Kircher tot de conclusie dat de zoetheid en de lieflijkheid van de goddelijke muziek onkenbaar is (Incomprehensibilis dulcedo et suauitas Musicae diuinae.(16)), en dat alle menselijke muziek, hoe volmaakt en perfect ook, niets anders is dan het gehuil van wilde beesten(17):

‘Alle voorstelbare harmonie en muziek, die de vindingrijkheid van het menselijk vernuft ooit heeft kunnen bedenken, alle realiseerbare lieflijkheid en zoetheid van de muziekinstrumenten, alle uitnemendheid en perfectie van de menselijke stemmen, wat is dit, in vergelijking tot die allerhoogste en meest verheven muziek, anders dan het allerdissonantste gekrijs van wilde beesten, het huilen van wolven, het knorren van varkens?’ (Omnis imaginabilis, quae humani ingenii solertia vnquam inuenire potuit, harmonia et musica, omnia instrumentorum harmonicorum conceptibilis suauitas et dulcedo, omnis humanarum vocum excellentia et perfectio, quid ad supremam illam musicam comparata aliud sunt, quam dissonantissimus belluarum fremitus, luporum vlulatus, grunnitus porcorum?(18)).

Toch is de mens de taak gegeven is zich op het hogere te richten en Hem te loven(19), ‘het lam Gods, die in deze woonplaats van de eeuwigheid èn muzikant èn instrument èn muziek is ... .’ (Agnus DEI, qui in hoc aeternitatis domicilio et organaedus et organum et musica est [...].(20)).
Kircher besluit dit laatste boek dan ook met de woorden: ‘... met de tiensnarig harp wil ik U psalmzingen, en U in eeuwigheid prijzen en verheerlijken. Amen.’ (... in decachordo psalterio psallam tibi, teque in saecula saeculorum laudem et glorificem. Amen. (21)), gelijk de psalmist dicht ‘O God, een nieuw lied wil ik u zingen, met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen’ (Deus canticum novum cantabo tibi in psalterio decachordo psallam tibi.(22)).

 

IV

Tot dusver is nog niet behandeld welk instrument ‘het tiensnarig instrument’ is. Dit instrument is een orgel (zie afbeelding 32). Net als bij Robert Fludd wordt de kosmos weergegeven door een instrument, een instrument dat door diens maker, God, bespeeld wordt: DEVS Optimus Maximus Organaedo, Mundus organo comparatur(23) (‘God, de allerhoogste, met een organist, de wereld met een orgel vergeleken’), de titel van het eerste hoofdstuk. God is de muzikant van het wereld-concert, van zowel de musica coelestis, als mundana en humana.
‘Gott hat die Welt geschaffen, damit sie seinen Ruhm verkünde, so wie sich der in-spirierte, nachschöpferische Mensch das Musikinstrumente baut und es wieder zum Lob des Schöpfers einsetzt.’(24) De wereld is enkel muziek, hetgeen ook de titel is, die Kircher aan het tiende boek meegaf:
‘Tiende boek. ‘Tiensnarig natuur-instrument’ of ‘Tienpijpig orgel’. Waarin getoond wordt dat de natuur in alles op muziek en de harmonische proporties heeft gewezen, en wel zo zeer zelfs, dat de ganse wereld niets anders is dan de meest perfecte muziek. (Liber X. Decachordon Naturae sive Organum Decaulum(25) quo Naturam rerum in omnibus ad Musicas et harmonicas proportiones respexisse, atque adeo Naturam vniversi nil aliud nisi Musicam perfectissimam esse ostenditur.(26))

Organum
decaulum
afb. 32 ‘Organum decaulum' MU II, tussen p. 366 en 367

Deze orgel-allegorie(27) verklaart ook de benaming ‘register’ die Kircher aan elk hoofdstuk in dit tiende boek gaf: in elk hoofdstuk wordt een bepaald register, een bepaald onderdeel van de schepping behandeld. Kircher begint dit tiende boek dan ook met de creatie van het orgel, waarbij hij getrouw het scheppingsverhaal uit Genesis volgt. Kircher vergelijkt God’s scheppingsdaad met de bouw van een orgel door een handwerksman; zoals deze uit pijpen, windkanalen, registers, blaasbalgen, windlade en tastatuur een orgel tot een harmonieus geheel samenvoegt, zo ook schiep God in zes dagen de wereld.(28)
Het orgel (afbeelding 32) bestaat uit zes registers van elk zeven(29) pijpen; boven elk register bevindt zich een ‘medaillon’ dat met een afbeelding en het juiste bijbelcitaat, de zes opeenvolgende scheppingsdagen representeert:

  • 1 - De harmonie van de eerste dag (Fiat lux, ‘Er zij licht’30 - Gen. 1:3) wordt uitgebeeld door een dubbele cirkel(31) waarbinnen een lichtbrengende duif (die de verbinding lijkt te leggen met heilige geest als duif in het Nieuwe Testament, vgl. Lucas 3:21-22) vanuit het middelpunt door het duister naar buiten spiraalt: terra autem erat inanis et vacua et tenebrae super faciem abyssi et spiritus Dei ferebatur super aquas (‘de aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren’).
  • 2 - De harmonie van de tweede dag wordt uitgebeeld door de aanwezigheid van water en aarde (‘Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome’ - Gen. 1:9.(32)).
  • 3 - De derde dag wordt verbeeld door de aanwezigheid van vele gewassen (‘Dat de aarde jong groen voortbrenge’ - Gen 1:11).
  • 4 - Op de vierde dag schiep God de hemellichamen (‘Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels’ - Gen 1:14); opvallend is het Ptolemaeisch karakter van de voorstelling in het medaillon: de aarde in het midden, gevolgd door maan, mercurius, venus, zon, mars, saturnus, jupiter en de sterren.
  • 5 - Ten vijfde dage schiep God vissen en vogels (‘Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte vliege langs het uitspansel des hemels - Gen. 1:20).
  • 6 - De zesde dag is de kroon op de schepping: ‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld’ - Gen. 1:26; in het medaillon bevinden Adam en Eva zich onder de boom van goed en kwaad, met appel, slang en andere beesten (o.a. een eenhoorn).(33)

Het opschrift luidt: Harmonia nascentis mundi (‘Harmonie van de wordende wereld’(34)), het onderschrift (oner de toetsen): Sic ludit in orbe terrarum aeterna Dei sapientia (‘Zo speelt Gods eeuwige wijsheid in de wereld’ - welk opschrift Gods aanwezigheid symboliseert; Kircher kon natuurlijk geen afbeelding van God plaatsen). Alle registers zijn uitgetrokken, met volle kracht blaast de wind(35) door het orgel. Opvallend zijn de 6x3 zwarte toetsen, in plaats van 2/3/2/3 etc., wederom wijzend op volmaaktheid. Orgel, zowel als muziek, verbeelden op alle mogelijke wijzen de voortdurende harmonie van, en in, de schepping.(36)

In het volgende hoofdstuk zal ik Kircher’s opvattingen omtrent de musica mundana behandelen.

 

Afbeeldingen

Correspondenties

afb. 31 ‘Correspondenties' MU II, p. 393

 


1. Voor een volledige behandeling van dit boek zie Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 133-135 (terug naar tekst)
2. MU. II, p. 448 (terug naar tekst)
3. Hoewel Rolf Dammann over de driedeling van de reële wereld opmerkt: ‘Sie sind für die Weltdeutung des Barock verbindlich’ (Musikbegriff. p. 406) en consequent over een driedeling spreekt, is er in feite sprake van een vierdeling: 1 - de archetypische wereld, die als voorbeeld dient voor de drie ‘lagere’ werelden, oftewel de ideeën in de geest van God, de wereld buiten de circulus universorum (met andere woorden de platonische ideeënwereld), 2 - de wereld van de engelen, 3 - de sterrenhemel, 4 - de wereld van de elementen (vuur, lucht, water, aarde: het ondermaanse). Deze laatste drie hebben elk hun eigen cirkel binnen de circulus universorum. Zie hierover met name Joscelyn Godwin. ‘Athanasius Kircher and the Occult’ loc. cit. p. 17-18 (terug naar tekst)
4. Hetgeen ook door Joscelyn Godwin werd opgemerkt, zie ‘Athanasius Kircher and the Occult’ loc. cit. p. 31 (terug naar tekst)
5. Zie ook Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 133-134 (terug naar tekst)
6. MU. II, p. 451 (terug naar tekst)
7. Ibid. (terug naar tekst)
8. Ibid. (terug naar tekst)
9. MU. II, p. 452. Met ‘Heraklitisch’ doelt Kircher op de (natuur)filosoof Heraklitus van Efeze (eind 6de eeuw v.c.), die in zijn werk ‘De natuur’ (slechts in fragmenten overgeleverd. Editie: H. Diels, Die Fragmente der Vorsocratiker, griechisch und deutsch. Berlin, 1961. 3 dl. 10de uitg.) net zoals Kircher de ‘eenheid der tegendelen’ leerde. Kircher schrijft bijvoorbeeld: ‘indien je derhalve het schema [afbeelding 30] nauwkeurig geheel en al hebt onderzocht, zul je door de afdaling van de eenheid in de veelheid, en door de wederopstijging van de veelheid in de eenheid ervaren hoe in de hoogste hemel alles dat in veelheid is in dezelfde eenheid doorgaat; namelijk deelbaar in ondeelbaar, donker in licht, samengesteld in eenvoudig, sterfelijk in onsterfelijk, veranderlijk in onveranderlijk, mogelijk in reëel, deel in geheel, enzovoorts; de tegenstelde voortgang zul je terugvinden in de wereld.’ (si igitur schema penitus introspexeris, experieris per descensum vnitatis in multitudinem, regressumque multitudinis in vnionem, quomodo in supremo Coelo omnia, quae multitudinis sunt, in ipsam vnitatem pergant; diuiduum videlicet in indiuiduum, in lucem tenebrae, compositum in simplex, mortale in immortale, mutabile in immutabile, potentia in actum, pars in totum, et sic de coeteris; contrarium in mundo processum reperies. MU. II, p. 453) Heraklitus leerde dat ‘een grote wet of formule (λόγος) alles bepaalt en verklaart: de tegengestelden zijn een en iedere realiteit is een synthese van tegengestelden’; Heraclitus schrijft bijvoorbeeld: ‘Zij (de onwetende mensen) begrijpen niet hoe wat strijdig is met zichzelf overeenstemt: tegenspannende ineengevoegdheid als van boog en lier’ of (vergelijk Kircher): ‘weg naar omhoog naar omlaag een en dezelfde’. (Uit: E. de Strycker, Beknopte geschiedenis van de antieke filosofie. Kapellen, De Nederlandse Boekhandel/Baarn, Ambo, 1987. p. 32) (terug naar tekst)
10. De tetraktys is echter niet de enige (wel de belangrijkste) verbinding: ondergeschikt hieraan (want sommeringen) zijn de zeven, acht, negen of tiendelingen die Kircher aanwendt. Zie bijvoorbeeld afbeelding 31, waarin in tien enneachorden (negentallen) de gehele wereld door middel van verwantschappen met elkaar verbonden wordt: een element uit de ene wereld is met een element uit een andere verbonden, waaruit de ‘symphonie van de natuur’ ontstaat. Zie ook Joscelyn Godwin, ‘Athanasius Kircher and the Occult’ loc. cit. p. 18-21 (terug naar tekst)
11. MU. II, p. 449; maar zie ook U. Scharlau, Athanasius Kircher. p. 136 (terug naar tekst)
12. Ibid., margine. (terug naar tekst)
13. Zie over klassieke en middeleeuwse getallensymboliek bijvoorbeeld Hermann Abert, Die Musikanschauung des Mittelalters. Halle a.d. S., Max Niemeyer Verlag, 1905. p. 115 e.v.; maar ook Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 47, 118, en 134 e.v., 139 e.v.; M. Vogel, Die Zahl Sieben in der spekulativen Musiktheorie. Bonn, 1954., met name hoofdstuk 3 ‘Die Sieben als kosmische und magische Zahl’ p. 37-49; of Fritz Feldman, ‘Numerorum Mysteria’ Archiv für Musikwissenschaft 14 (1957): p. 102-129 (terug naar tekst)
14. Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 47, maar zie ook p. 136 (terug naar tekst)
15. Zie ook Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 1-11 (terug naar tekst)
16. MU. II, p. 461 (terug naar tekst)
17. Over de menselijke muziek als beestachtig lawaai in vergelijking met de goddelijke muziek zie ook Rolf Dammann, Musikbegriff. p. 433 (terug naar tekst)
18. MU. II, p. 461 (terug naar tekst)
19. Over muziek als lofprijzing zie ook Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 99-108, met name p. 105 (terug naar tekst)
20. MU. II, p. 462 (terug naar tekst)
21. Ibid. (terug naar tekst)
22. Psalm 143:9 (144 NBG vertaling); maar zie bijvoorbeeld ook psalm 33 vs 2: ‘Looft de heer met de citer, psalmzingt Hem met de tiensnarige harp’ (Vulgaat 32:2 ‘confitemini Domino in cithara in psalterio decem chordarum psallite illi’). De titel van Kircher’s tiende boek ‘Decachordon naturae’ is ontstaan analoog aan het ‘decachordo psalterio’ waarvan in de psalm sprake is, zie ook Wolfgang Ruf, ‘Athanasius Kirchers Decachordon naturae: Die Orgel als Symbol der Welt’, p. 120. in: Susanne Schaal, Thomas Seedorf un Gerhard Splitt (eds.) Musikalisches Welttheater: Festschrift Rolf Dammann zum 65. Geburtstag. Laaber, Laaber Verlag, 1995. p. 115-135 (terug naar tekst)
23. MU. II, p. 365 (terug naar tekst)
24. Wolfgang Ruf, ‘Athanasius Kirchers Decachordon Naturae: Die Orgel als Symbol der Welt’ loc. cit. p. 125 (terug naar tekst)
25. Door Kircher uit het Grieks ‘geleend’: ὄργανον δέκα αὐλοισ - ‘instrument met tien pijpen’. N.B. De Septuagint spreekt in psalm 32:2 over κιθάρα en ψαλτηρίος δεκαχόρδος (in psalm 143:9 eveneens ψαλτηρίος δεκαχόρδος), en niet over ‘organon deka aulois’. Mogelijkerwijs spreekt de Septuagint elders wel van ‘organon etc.’, het lijkt er echter op dat ‘organum decaulum’ een nieuwvorming is van Kircher. (terug naar tekst)
26. MU. II, p. 364 (terug naar tekst)
27. De wereld als instrument en God (of goden) als maker/speler is een topos dat teruggaat tot de klassieke tijd. Zie hierover Rolf Dammann, Musikbegriff. p. 413-422; Wolfgang Ruf, ‘Athanasius Kirchers Decachordon Naturae: Die Orgel als Symbol der Welt’ loc. cit. p. 115-118; of Ernst R. Curtius, Europäische Literatur und Lateinisches Mittelalter. Bern, A. Francke A G Verlag, 1963. p. 529-531 (terug naar tekst)
28. MU. II, p. 366: ‘Quemadmodum igitur Opifex quidam Organum fabricaturus ... DEVS Opt. Max. haud absimili ratione mundanum hoc organum ... fabricaturus. (terug naar tekst)
29. Wolfgang Ruf merkt hierover op dat deze zeven zowel de ‘christelijke’ zeven (zeven scheppingsdagen etc.) als de ‘heidense’ zeven (zoals in de zeven pijpen van de panfluit) kan betekenen. Zie ‘Athanasius Kirchers’s Decachordon Naturae: Die Orgel als Symbol der Welt’ loc. cit. p. 126 (terug naar tekst)
30. In de begeleidende tekst (Registrum siue Praeludium primi diei, secundi, tertii etc. MU. II, p. 366-367) spreekt Kircher consequent over de wijze waarop God zijn woorden insonuit, met andere woorden ‘(muzikaal) liet weerklinken’: God’s scheppingswoord (λόγος - vgl. Johannes 1:1) was niet alleen het eerste woord, maar ook de eerste muziek. (terug naar tekst)
31. De cirkel is het symbool voor volkomenheid, en daarmee voor God (zie ook R. Damman, Musikbegriff. p. 416). Vanaf de twaalfde eeuw gold al de opvatting dat God ‘een bol waarvan het midden overal, de omtrek nergens’ is (sphaera cujus centrum ubique, circumferentia nullibi). Zie hierover bijvoorbeeld: Alexandre Koyré, From the Closed World to the Infinite Universe. p. 18 e.v. (terug naar tekst)
32. In feite geschiedde dit de derde dag, Kircher veroorlooft zich enige vrijheid; vgl Gen. 1:6-13 (terug naar tekst)
33. Wederom wijkt Kircher af van het scheppingsverhaal, nu door de zondeval meteen op de zesde dag te laten plaatsvinden. Wolfgang Ruf schrijft het volgende (p. 124): ‘Der Ungenauigkeit erklärt sich ... mit der Absicht, die Fortdauer der göttlicher Harmonie über den Verlust des Paradieses hinaus zu bekräftigen.’, hetgeen een redelijke aanname is. Voor een verdere interpretatie van alle symboliek in deze afbeelding, zie ‘Athanasius Kirchers Decachordon Naturae: Die Orgel als Symbol der Welt’ loc. cit. p. 122-127; of Rolf Dammann, Musikbegriff. p. 416-417 (terug naar tekst)
34. In ‘nascentis’ klinkt klinkt het Heraklitische ‘alles stroomt’ door (alles is ‘wordend’); ook speelt hierdoor op de achtergrond de vraag mee of de wereld eenmaal geschapen is (hetgeen toch het Christelijke dogma is) dan wel in eeuwigdurende wording is (vgl. hoofdstuk 1, noot 9). Hoe deze vraag inzake Kircher beantwoord moet worden laat zich aan de hand van enkel dit opschrift nauwelijks vaststellen; een andere, mogelijke, interpretatie kan zijn dat de harmonie (harmonia) in deze onvolkomen wereld nog wordende is, maar ooit bereikt zal zijn. (terug naar tekst)
35. Hetgeen zowel op Gods materiële adem, vgl. Gen. 2:7 ‘toen formeerde de Here de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus’ - de levengevende adem die God kan geven, maar ook nemen (vgl. ps.103:30), of Gods aanwezigheid in de wind (vgl. Gen 3:8 of Exodus 9), maar ook op de geest van God kan duiden, de spiritus (grieks: pneàma / hebreeuws: ‘ruach’); zie over de geest Gods in deze zin bijvoorbeeld C.A. van Peursen, ‘Geest’, Christelijke Encyclopedie. 3. Kampen, J.H. Kok N.V., 1958. p. 119-120. Maar zie ook Ruf of Dammann (noot 33). (terug naar tekst)
36. Kircher vult het zestal van de schepping niet aan tot het al-omvattende tiental, zoals Ulf Scharlau het voorstelt: ‘Neben den sechs Hauptregistern besitzt die Naturorgel vier stille Nebenregister, die den vier Elementen entsprechen’ (hetgeen nergens op MU. II, p. 367, waarnaar Scharlau verwijst, te vinden is; zie Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 118), maar door de behandeling van de zesde scheppingsdag (die van de mens, de belangrijkste dag, vgl. MU. II, p. 367) over een aantal registers (hoofdstukken) als volgt te verdelen: (Registrum) I. De quatuor Elementorum Symphonismo, seu Harmonia. = 2de dag; II. De Caelorum Symphonismo. = 4de dag; III. De Symphonismo Lapidum, Plantarum, Animalium cum caelo. = 3de en 5de dag; de volgende vijf registers hebben alle betrekking op de 6de dag: IV. De Symphonismo Microcosmi, seu hominis cum Megacosmo, siue de Musica humana.; V. De harmonia pulsuum arteriae in humano corpore.; VI. De Symphonismo pathetico, siue de Musica variarum Passionum, et Affectionum animi ad invicem.; VII. De Symphonismo Mundi Politici, seu harmonia Status Politici.; en tenslotte VIII. De harmonia Potentiarum in Anima hominis.; de laatste twee registers hebben betrekking op de 1ste dag: IX. De harmonia Hierarchica, seu Angelorum in 9. choros distributorum.; en X. De Musica Archetypa, siue Dei cum universa Natura.(voorgaande titels naar: MU. II, Index Capitum.) Omdat de mens het belangrijkste schepsel is ([...] excellentissimum creaturarum corporearum ... MU. II, p. 367), eindpunt (finis, ibid.) en maat van alles is (omnium mensura, ibid.) krijgt deze bij Kircher de meeste aandacht.

begin