 Inhoudsopgave
Tegen Johannes Kepler   Utriusque cosmi ...
historiae
Tegen Marin Mersenne
Maar, zoals Frances A. Yates naar mijn mening terecht
opmerkt, er spelen ook psychologische motieven mee: Mersenne bijvoorbeeld
‘believed in the R.C.Brothers (rozekruizers) as bogeymen, wicked
magicians and subversive agents, whom he imagined moving invisibly in all
countries to spread their evil doctrines. Moreover, their real existence seemed
proved to him by the works of Robert Fludd, whom he took to be a typical
Rosicrucian, and whose addiction to the Hermetic tradition in extreme forms was
clear to every reader.’(1) Deze
angst is een niet onbelangrijke factor om Mersenne’s krachtige taal te
kunnen plaatsen.
Zo mag vooral de polemiek tussen Fludd en Mersenne als hard,
zelfs grof, gekenschetst worden. Mersenne schreef bijvoorbeeld ‘Die
Robert Fludd is volgens mij een waanzinnige kettermagiër.’
(Robertus ille Fludd haereticomagus insanire mihi videtur.(2)).
Het kan zelfs nog straffer, zo schrijft Allen G. Debus het
volgende: ‘Fludd was attacked (door Mersenne) with true venom for his
defense of the Rosicrucians, his belief in chiromancy (palmistry), and his
interpretation of Genesis. His reliance on the Cabala as a key to both medicine
and astrology was similarly condemmed by Mersenne, who specifically attacked
the view that the tetragram of Yahweh signifies the four elements. Mersenne
charged Fludd with being pantheistic, and, in a fit of anger, he even termed
the man a ‘‘cacomagus, foetidae et horrendae magiae doctor et
propagator, haereticomagus, brevibus submergendum fluctibus(3) aeternis’’.’(4) (‘een strontmagiër, een
doctor en bevorderaar van stinkende en verschrikkelijke magie, een
kettermagiër, die in een ondiepe waterplas verzopen zou moeten
worden.’). Kwalificaties waarmee Fludd niet erg blij was, vooral het
cacomagus zat hem dwars.(5)
Het is echter niet alleen schelden wat Mersenne doet, in
zijn Traité de l’harmonie universelle(6) (1627) bijvoorbeeld bespreekt hij meer ter zake
Fludd’s werk. Het eerste deel van dit werk (pagina 1-305) is gewijd aan
de muziektheorie, het tweede deel opent als volgt: ‘Le second Liure fait
voir que l’Harmonie se trouuue en tout ce qui est au monde, et enseigne
comme les sons peuuent seruir pour entendre les plus belles choses qui sont
expliquées dans les autres sciences (...).’(7)
Mersenne vervolgt met de opmerking dat dit tweede deel tevens gewijd is aan de
‘moeilijke passages’ in (o.a.) Plato, Aristoteles, Ptolemaeus,
Johannes Kepler en Robert Fludd. Nadat hij vervolgens onthuld heeft dat de
‘consonances’ overeenkomen met de versvoeten, geuren (het octaaf is
bijv. vergelijkbaar met de geur van honing), machines en de gezondheid van
zowel geest als lichaam (dit alles in Theorème(8) I-IV, p. 306-346), komt hij te spreken over ‘(...)
les Planettes et les Etoiles font quelque son.’(9)
Indien de planeten en de sterren door de lucht zouden bewegen, zo schrijft
Mersenne verder, zouden zij geluid veroorzaken, maar wij horen dit geluid niet.
Mischien komt dit doordat ‘nous y sommes accoustumez dès le ventre
de nos meres’(10), ook kan het
volgens Mersenne zo zijn dat het geluid zich te ver weg van ons bevindt, of te
klein is, of te groot om gehoord te kunnen worden. De argumenten die
Aristoteles en Cicero ook al aanvoerden. De aardigste afwijzing(11) van de reële ‘harmonie
der sferen’ houdt in dat om te weten of de hemelse lichamen geluid
roduceren het nodig is hun dichtheid (solidité) en hun andere
eigenschappen (autres qualitez) te kennen; hetgeen wijst op
Mersenne’s interesse in en kennis van de akoestiek.(12)
‘Orphée inventa son heptachorde ou sa Lyre à sept chordes
dont chacune avoit l’un des Planettes; mais les Pythagoriciens
ajousterent le Proslambanomenos de la terre jusquesà la Lune
(...).’(13) Zo begint
Mersenne’s uiteenzetting over het idee van de Harmonie der Sferen. Hij
behandelt de toonladders van Nicomachus en Cicero (zonder deze overigens bij
naam te noemen), Plato’s mythe van de man Er, ‘l’Erus
Armenien dans Platon’ en de getallen en hun betekenis uit de
Timaeus; alles volkomen in overeenstemming met hetgeen in hoofdstuk 1 is
behandeld.
Daarna komt hij op Johannes Kepler en Robert Fludd en dit
gedeelte opent met de volgende retorische vraag:
‘Voyons maintenant si Iean Kepler a mieux
rencontrè que Robert Fludd en son Harmonie celeste, car celuy-la dit que
la Musique prend son origine des figures et des corps Geometriques, et celuy-cy
asseure que le rapport des cieux à la terre, et de la nature à
Dieu se fait par l’harmonie; celuy-la prend ses fondements des
Mathematiques, et celuy-cy de la Chymie; l’vn se sert du compas, et
l’autre des fournaux et du feu, et tous deux ont escrit l’vn contre
l’autre: en fin ils ne parlent tous deux que d’harmonie et des
consonances.’(14)
Deze (retorische) vraag wordt eerst wat betreft Kepler
uitgewerkt, de Theorèmes VI-XI (pag. 347-405) zijn aan Kepler’s
opvattingen gewijd. Hierbij reproduceert en bespreekt Mersenne Kepler’s
tabellen van de planeten-harmonie (zie hoofdstuk 3).(15) Vanaf Theorème XII (pagina 347 e.v.) is Robert
Fludd aan de beurt, waarbij Mersenne, net als bij Kepler, de figuren die Fludd
gebruikt reproduceert en bespreekt(16) (zie verder voor Fludds toepassing, of afbeelding 5 voor de reproductie, zij zijn te
aardig om niet op te nemen). Het antwoord op de zojuist gestelde (retorische)
vraag wordt eveneens in dit gedeelte over Fludd gegeven:
‘A n’en point mentir, ie ne trouue aucune
solidité dans tout ce discours (de behandeling van Fludd’s
opvattingen), et suis de l’auis de Kepler qui maintient que toutes les
harmonies de Flud et des Platoniciens sont seulement des analogies et des
comparaisons qui n’ont presque autre fondement que
l’imagination.’(17)
Kortom, alles waarin Fludd geloofde, werd of door Kepler, of
door Mersenne betwijfeld; in de zin dat Kepler in hoofdzaak Fludd’s
wetenschapsopvattingen kritiseert, maar Mersenne daarnaast nog kritiek heeft op
Fludd’s stellingnames als rozekruizer, kabbalist, Paracelsiaan, en ook
Fludd’s opvattingen omtrent het christelijk geloof in zijn kritiek
betrekt (nu speelt daarin ook de tegenstelling katholiek versus protestant mee
- Mersenne als katholiek en Fludd als anglicaan, - maar dat is een andere
discussie).
II
De polemieken zijn echter niet alleen aan zijn tegenstanders
te wijten, Fludd was namelijk licht ontvlambaar(18): zo zag Fludd in Kepler’s beoordeling(19) van het eerste deel van
Utriusque cosmi ... historia (in de appendix van Harmonices
mundi) een enorme aanval op alles wat hem, Fludd, heilig was en deze nam
hij zo hoog op dat hij twee geschriften wijdde aan de weerlegging van Kepler
(zie onder).
Mede door deze eigenschap, deze lichtgeraaktheid, is het mogelijk in de
werken(20) van Fludd een tweedeling
aan te brengen: ten eerste de drie hoofdwerken Utriusque cosmi ...
historia (verschenen van 1617 tot 1621), Medicina Catholica
(verschenen van 1629 tot 1631), en Philosophia Moysaica (posthuum 1638).
En ten tweede de polemieken, een tiental geschriften van verschillende grootte:
met sommige hiervan antwoordt Fludd op zijn ‘vijanden’: Kepler,
Mersenne, Gassendi, Patrick Scot, Lanovius, en William Foster; met andere
verdedigt Fludd meer in algemene zin zijn leer, zonder een directe tegenstander
(zo schreef Fludd tussen 1618 en 1620 twee korte teksten genaamd Declaratio
brevis en A Philosophicall Key, om zich voor koning Jacobus I te
rehabiliteren na verdachtmakingen aan het Engelse hof dat hij er allerlei
vreselijke praktijken op na zou houden(21)).
Een overzicht van de polemieken(22) ziet er als volgt uit:
1619 Kritiek van Johannes Kepler in een appendix
gehecht aan Harmonices Mundi.
1621 Antwoord van Fludd aan Kepler in Veritatis
proscenium.(23)
1622 Reactie van Kepler met Prodromus
dissertationum.(24)
1623 Fludd antwoordt nogmaals op Kepler, met
Monochordum mundi - als appendix toegevoegd aan Anatomiae
Amphitheatrum. Mersenne valt Fludd aan met Quaestiones celeberrimae
in Genesim. Patrick Scot brengt de alchemie in diskrediet in The
Tillage of Light.(25)
1624 Fludd antwoordt Scot met Truhts goulden
Harrow (manuscript(26)).
1625 In Mersenne’s La vérité des
sciences wordt, hoewel minder direct, Fludd onderwerp van kritiek.(27)
1627 Mersenne schrijft onder het pseudoniem ‘Sieur
de Sermes’ Traité de l’harmonie universelle, waarin
hij Fludd’s opvattingen verwerpt.
1629 Fludd antwoordt Mersenne met Sophiae cum moria
certamen (‘Strijd van de wijsheid met de dwaasheid’). -
Joachim Frizius(28) publiceert
Summum bonum(29) en kritiseert
daarin Mersenne’s Quaestiones.
1630 Pierre Gassendi ondersteunt Mersenne’s
polemiek tegen Fludd met Epistola exercitatio; hieraan toegevoegd is
Franciscus Lanovius’ (François de La Noue) Judicium de Roberto
Fluddo.
1631 William Foster valt Fludd’s opvattingen
omtrent de ‘wapen-zalf’ aan (een zalf die gesmeerd op het wapen
waarmee de wond was toegebracht, de wond zou genezen), met
Hoplocrisma-spongus: or, A Sponge to Wipe Away the Weapon-Salve. Fludd
antwoordt Foster in hetzelfde jaar met Doctor Fludds answer unto M. Foster,
Or, The Squeesing of Parson Fosters sponge, ordained by him for the wiping away
of the weaponsalve.
1633 Fludd schrijft voor de laatste maal een antwoord op
Mersenne, Gassendi en Lanovius, namelijk Clavis Philosophiae et Alchymiae
Fluddanae. (‘Sleutel tot de Fluddeaanse filosofie en
alchemie’)
Ook Fludd’s allereerste werk is verdedigend: de eerste
drie ooit door hem gepubliceerde tractaten zijn apologieën voor de
broederschap der rozekruizers.(30)
Van dit genootschap is nooit duidelijk geworden wie er lid van was (zelfs,
òf er wel leden waren), dan wel wie verantwoordelijk was voor de in de
naam van de rozekruizers gepubliceerde geschriften: de Fama
Fraternitatis van 1614 en de Confessio Fraternitatis R.C. van 1615.
De auteur van een derde geschrift (Chymische Hochzeit Christiani
Rozenkreuz. 1616) dat in de lijn van de rozekruizers wordt geplaatst was
Johann Valentin Andrea (1586-1654).(31) Fludd zag in de leer van dit genootschap (zoals deze
uit genoemde tractaten naar voren scheen te komen) voldoende overeenkomst met
de zijne om hen te hulp te snellen tegen de aanval van Andreas Libavius
(1540-1616, het werk: Analysis confessionis fraternitatis de Rosea
Cruce. 1615(32)); een geste die
hem tot rozekruizer bestempeld heeft, zowel in de ogen van tijdgenoten als in
de ogen van hen die later kwamen.
Uit al deze polemieken wordt zeker duidelijk dat, zoals ik
al opmerkte, Robert Fludd geenszins een onbekende of genegeerde figuur was in
zijn dagen. Fludd’s opvattingen representeren een belangrijk aspect van
het wetenschappelijk denken aan het begin van de 17de eeuw: ‘Als einer
ihrer (rozekruizers) prominentesten Verfechter, als Vertreter eines mysthischen
Pantheismus, als Arzt und Naturwissenschafter muss er (Fludd) eine in England
ebenso wie in Deutschland und Frankreich sehr bekannte Persönlichkeit
gewesen sein.’(33)
Na zijn dood op 8 september 1637 in zijn woning in de ‘Coleman
street’ te Londen, werd hij bijgezet in de kerk te Bearsted (nabij het
ouderlijk huis), alwaar het in 1638 geplaatste grafmonument te vinden is.
Robert Fludd’s eerste belangrijke grote werk is
Utriusque cosmi ... historia uit 1617-1621 en over dit werk zal het nu
volgende gedeelte gaan, daar Fludd hierin zijn opvattingen over de musica
mundana volledig verwoordt (het werk Monochordum mundi uit 1622 is
in wezen een uitgebreidere herhaling van hetgeen hij in Utriusque cosmi ...
historia te berde brengt(34)).
Afbeeldingen (terug)
afb. 5 ‘Marin Mersenne’s
weergave van Robert Fludds monochordum mundanum, harp en fluit’ uit:
Marin Mersenne, Traité de l’harmonie universelle. Paris,
1627. p. 443 (monochord) en p. 448 (harp en fluit)
1. Frances A. Yates,
The Rosicrucean Enlightenment. London, Routledge and Keegan Paul, 1972.
p. 112 (terug naar tekst)
2. Marin Mersenne, Quaestiones celeberrimae in
Genesim. Paris, 1623. kol. 1743. Geciteerd naar: Serge Hutin,
Alchemiste. p. 52 (terug naar tekst)
3. Fluctibus is hier een woordspeling op
Fludd’s naam, zie de titelpagina alwaar Fludd
zichzelf omschrijft als Robertus Flud, alias de Fluctibus. Deze
woordspeling wordt door Mersenne hier in negatieve zin gebruikt, maar Fludd
heeft de woordspeling ook zelf toegepast, zie noot 51 (p. 43): quasi
fluctibus, ‘als een vloed’ etc. (terug naar
tekst)
4. Allen G. Debus, Chemical. I. p. 267. Marin
Mersenne, Correspondance. Vol. I. pp. 38, 62 (terug
naar tekst)
5. Zie verder Allen G. Debus, Chemical. p. 268
(terug naar tekst)
6. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie
universelle. Paris, Guillaume Baudry, 1627. Gepubliceerd onder het
pseudoniem ‘Sieur de Sermes’. (terug naar
tekst)
7. Ibid. p. 352 (terug naar
tekst)
8. Zo, en niet théorème; Peter Dear
(Mersenne and the Learning of the Schools. Ithaca/London, Cornell U.P.,
1988. p. xiii) merkt dan ook op: ‘Mersenne’s French, in particular,
is often long-winded, convoluted and even ungrammatical (...)’. Hoewel
het hier maar een spellingskwestie betreft, in de tekst van het
Traité komen meer (en ook ernstiger) zonden tegen de Franse
grammatica voor; deze wil ik laten voor wat ze zijn, ik heb verder slechts de
tekst overgenomen zoals deze in de druk aanwezig is. (terug naar tekst)
9. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie
universelle. p. 347 (terug naar tekst)
10. Ibid. p. 347 (terug naar
tekst)
11. Hoewel Mersenne’s werk wel degelijk doordrongen
is van de gedachte dat er een zekere, door God verordonneerde, harmonie in de
wereld aanwezig is. Mersenne zoekt (en vindt) deze echter op andere plaatsen
dan Robert Fludd. Zie hierover Hellmut Ludwig, Marin Mersenne und seine
Musiklehre. Halle/Saale, 1935. p. 5; Robert Lenoble, Mersenne ou la
naissance du mÂchanisme. Paris, J. Vrin, 1942. (o.a.) p. 397 e.v.; of
Peter Dear, op. cit. p. 109 e.v. (terug naar
tekst)
12. Zie hierover, H.F. Cohen, Quantifying Music. The
Science of Music at the First Stage of the Scientific Revolution,
1580-1650. Dordrecht, D. Reidel Publishing Company, 1984. pp. 97-114 (terug naar tekst)
13. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie
universelle. p. 349 (terug naar tekst)
14. Ibid. p. 352 (terug naar
tekst)
15. Zie Peter Dear, op. cit. p. 110 e.v. voor een
weergave van Mersenne’s behandeling van Kepler. (terug naar tekst)
16. Het ‘monochordum mundanum’ van Robert
Fludd is ook te vinden in Harmonie universelle (Paris, 1636-37. III. 8.
Livre de l’Utilité de l’harmonie. p. 49), waar Mersenne er
het volgende over schrijft: ‘(...) toutes les creatures sont comme autant
de chordes ou de tuyaux de la grande Lyre de l’vnivers, que le divin
Orphée gouuerne en donnant tel son et tel accord qu’il luy plaist
à toutes les parties du monde (...)’. Er is dus wel degelijk een
door God gereguleerde orde, een zekere harmonie in de wereld. Hellmut Ludwig
(op. cit. pp. 22-23) merkt over dit deel van Harmonie universelle
op dat het ontstaan is uit het Traité de l’harmonie
universelle. (terug naar tekst)
17. Marin Mersenne, Traité de l’harmonie
universelle. p. 421. Zie over dit dispuut verder: Peter Dear, op.
cit. p. 110 e.v. (terug naar tekst)
18. Karakteristiek van Allen G. Debus, zie
Chemical. p. 208 (terug naar tekst)
19. Zie Peter J. Ammann, ‘The musical theory and
philosophy of Robert Fludd’ loc.cit. Op pagina 210 leest men het
volgende: ‘Fludd understood Kepler’s statement of his opinion
(appendix Harmonices Mundi) not as a mere comparison, as Kepler later
pretended it to be, but as an open attack and an attempt to refute his
theories. Kepler’s appendix, therefore, became the beginning of a
protracted controversy (...).’ (terug naar
tekst)
20. Voor een alfabetische en schematische bibliografie van
Fludd’s geschriften zie Joscelyn Godwin, Hermetic. pp. 11-12 en
93-94; William H. Huffman, Renaissance. pp. 234-238; of Serge Hutin,
Alchemiste. pp. 13-16. (terug naar
tekst)
21. Zie over deze twee geschriften Allen G. Debus,
Robert Fludd and his Philosophicall Key. (terug naar
tekst)
22. Zie over al deze polemieken met name Allen G. Debus,
Chemical. pp. 253-290 (terug naar tekst)
23. ‘Proscaenium’ betekent letterlijk
’de (versierde) achterwand van het toneel’; natuurlijk het toneel,
de klucht van Kepler’s opvattingen. Veritatis proscenium betekent
zo ‘Klucht van de Waarheid’. (terug naar
tekst)
24. Joscelyn Godwin (Hermetic. p. 12), Serge Hutin
(Alchemiste. p. 51) en Friedrich Blume (‘Fludd’ MGG
4. kol. 439) noemen Prodromus als antwoord van Kepler; Blume is echter
meer precies dan Godwin en Hutin, want niet de gehele Prodromus (eerste
druk 1596) is een antwoord, maar slechts een appendix toegevoegd aan de druk
van 1621 (titel: Prodromus dissertationem cosmographicarum continens
mysterium cosmographicum de admirabili proportione orbium coelestium ...
accedit ejusdem apologia adversus demonstrationem Roberti de Fludd.). Om
dit laatste (accedit ...) handelt het, want Allen G. Debus
(Chemical. p. 256) en William H. Huffman (Renaissance. p. 57)
geven als antwoord van Kepler niet bovenstaande titel, maar Pro suo opere
harmonices mundi apologia. (korte titel) Frankfurt, 1622. Nu is het
opvallend dat Blume beide noemt (accedit ... en Pro suo ...) en
zich afvraagt of zij identiek zijn ‘oder ob es sich hierbei noch um eine
weitere Kontroversschrift handelt’, dit laatste echter ‘bedarf noch
der Untersuchung.’ Deze vraag blijft helaas ook hier vooralsnog open.
(terug naar tekst)
25. Zie hierover Allen G. Debus, Chemical. p. 255:
Scot had (volgens Fludd) onjuiste opvattingen over de alchemie, zo vond Scot
bijvoorbeeld dat de zoektocht naar de steen der wijzen vijandig was t.o.v.
echte wijsheid, deze opvattingen moest Fludd natuurlijk weerleggen. (terug naar tekst)
26. Gepubliceerd door C.H. Josten onder de titel
‘Truth’s Golden Harrow’ Ambix 3 (1948): pp. 91-150
(terug naar tekst)
27. Allen G. Debus, Chemical. p. 267 (terug naar tekst)
28. Allen G. Debus is van mening dat dit een pseudoniem
van Robert Fludd was (Chemical. p. 268), Frances A. Yates echter is van
mening dat Frizius een kennis en medewerker van Fludd was (Rosicrucian.
p. 102); wie Joachim Frizius werkelijk was is niet bekend. (terug naar tekst)
29. Ook gepubliceerd in F. Freudenberg, Paracelsus und
Fludd: die beiden grossen Okkultisten des 15. und 16. Jahrhunderts: mit einen
Auswahl aus ihren Okkulten Schriften. Geheime Wissenschaften Bd. 17.
Berlin, Barsdorf, 1921. (terug naar tekst)
30. De eerste apologie: (R. de Fluctibus - i.e. Robert
Fludd), Apologia Compendaria Fraternitatem de Rosea Cruce suspicionis &
infamia maculis aspersam, veritas quasi Fluctibus abluens & abstergens.
Leyden, Gottfried Basson, 1616. Deze titel betekent zoveel als: ‘Korte
Apologie voor de broederschap der rozekruizers, bespat met de smetten van
verdenking en schande, welke als door een vloed van waarheid weggewassen en
schoongeveegd worden.’ Tweede: Tractatus Apologeticus Integritatem
Societatis de Rosea Cruce defendens. Lugduni Batavorum (Leiden), Gottfried
Basson, 1617. En de derde: Tractatus Theologo-Philosophicus. Oppenheim,
Johann Theodore de Bry, 1617. (terug naar
tekst)
31. William H. Huffman merkt over Andrea op dat deze vaak
als auteur van Fama zowel als Confessio is genoemd, maar dat dit
onjuist is, want er zijn bewijsplaatsen in Andrea’s werk waarin hij de
rozekruizers en andere ‘occulte’ gezelschappen afkeurt. Over
rozekruizers zie verder Renaissance. pp. 135-167 (zojuist geschetst
betoog p. 142). Maar zie over de rozekruizers ook: Frances A. Yates, The
Rosicrucean Enlightenment. London, Routledge & Keegan Paul, 1972. (over
Andrea p. 30 e.v.). Yates’ werk bevat tevens een Engelse vertaling van de
Fama en de Confessio (appendix, pp. 235-260). Verder is bijzonder
interessant Allen G. Debus, Chemical. p. 205-217 (terug naar tekst)
32. Van Libavius’ werk tegen de rozekruizers bestaat
ook een (toen gemaakte) vertaling: Wohlgemeintes bedenken der Fama und
Confession der Bruderschaft des Rosenkreutzes. Frankfurt, 1616. Zie Frances
A. Yates, Rosicrucean. p. 52. Maar zie ook William H. Huffman,
Renaissance. p. 143 (terug naar tekst)
33. Friedrich Blume, ‘Fludd’ MGG 4.
kol. 438 (terug naar tekst)
34. Zie over het Monochordum mundi: Peter J.
Ammann, ‘The musical theory and philosophy of Robert Fludd’ loc.
cit. pp. 213-216. Ammann onderneemt in dit artikel een poging de rol van de
muziek in Fludd’s denken te reconstrueren: hij bespreekt een aantal van
Fludd’s geschriften (helaas niet alle), namelijk Tractatus
apologeticus (1617), UCH (1617-21) en de polemieken met Kepler en
Mersenne, gevolgd door een behandeling van de bronnnen waaruit Fludd putte
(volgens Ammann waren dat de werken van Marsilio Ficino, Cornelius Agrippa en
Francesco Giorgi); wat betreft het ‘Wereld-monochord’ schrijft
Ammann het volgende (p. 223): ‘Fludd remained under the spell of the
Monochordum mundi in all the numerous writings which followed its first
exposition in De musica mundana.’ Hetgeen voor mij reden is mij
tot dit boek te beperken bij de bespreking van Fludd’s ideeën over
de musica mundana. Overigens, over de bronnen waaruit Fludd putte, zie
ook Robert S. Westman, ‘Nature, art, and psyche: Jung, Pauli, and the
Kepler-Fludd polemic’ loc. cit. p. 222 (noot 21).
|