Inhoudsopgave
Voorwoord Plato’s
‘Muziek der Sferen’
De Harmonie der Sferen
‘Thanne shewede he hym the lytel erthe that here is, At
regard of the hevenes quantite; And after shewede he hym the nyne
speres; And after that the melodye herde he That cometh of thilke
speres thryes thre, That welle is of musik and melodye In this world
here, and cause of armonye’
Chaucer, The Parliament of Fowls
Tot in de 17de eeuw dacht de mens
zichzelf en zijn woonplaats, de planeet aarde, als het middelpunt van het
universum; een oud beeld dat door Nicolaus Cusanus’ (1401-1464) in wezen
onkenbare en fysisch zowel als metafysisch oneindige universum, alsook door
Nicolaus Copernicus’ De revolutionibus orbium coelestium van 1543
aan het wankelen werd gebracht, ofschoon het oude beeld pas in de 17de eeuw
volledig instortte.(1)
Het geocentrisch wereldbeeld is niet een bijzonder vreemde
gedachte, want behalve dat dit idee de mens een eenvoudig en begrijpelijk beeld
van zijn wereld bood, leek het ook niet in strijd met de waarneming die scheen
te bevestigen dat de aarde in het midden stond, terwijl de toen bekende overige
hemellichamen (maan, mercurius, venus, zon, mars, jupiter, saturnus en de
sterren) om de aarde bewogen. De maan werd het dichtstbij, de sterren het verst
verwijderd van de aarde gedacht, maar de volgorde van de overige hemellichamen
wordt in de bronnen verschillend weergegeven.
De ontwikkeling van deze westerse kosmologie neemt een
aanvang met het Griekse denken, maar daarvóór al, in
Mesopotamië en Egypte (China!), bij alle volken van de oudheid treft men
meer of minder vergelijkbare, op de waarneming gebaseerde, opvattingen over de
structuur van de kosmos aan.(2) Het
waargenomene trachtte men echter ook te verklaren. Eén van deze
verklaringen nu was een muzikale; een verklaring waaraan de naam
‘Harmonie der Sferen’ of ‘musica mundana’ is
gegeven.
Muziek als verklaring voor de bewegingen die men aan de
hemel waarnam kreeg op twee wijzen haar beslag. In de eerste plaats door middel
van analogie: nadat men ontdekt had dat de fundamentele intervallen van de
toonladder op eenvoudige getalsverhoudingen berusten(3), en op deze wijze voor de eerste maal bleek, dat een
fysisch fenomeen door een mathematische wet beheerst werd, zo lag het voor de
hand te proberen de moeilijk te begrijpen hemelverschijnselen met deze wet te
verklaren.(4) In de tweede plaats,
een meer concrete aanleiding tot de vergelijking van de bewegingen aan de hemel
met (de intervallen uit) een toonladder is een door Erich Franck aangereikte
gedachte. Hij merkt namelijk op dat de ‘zogenaamde’
pythagoreeër Archytas (rond 400 v.c.) ontdekte dat geluid gebaseerd is op
beweging: alle bewegende lichamen (snaren of anderszins) produceren geluid,
waaruit afgeleid werd dat ook de bewegende hemellichamen geluid produceren.(5) Door middel van analogie trachtte
men het ene met het andere begrijpelijk te maken. Verschillende aspecten uit de
waarneming van de hemellichamen zijn daarbij op ‘het rijk der
muziek’ betrokken: de reële beweging van de hemellichamen en de
schijnbare dagelijkse beweging, maar ook de afstanden tussen de planeten;
Johannes Kepler zal tweeduizend jaar later dezelfde punten behandelen, om
uiteindelijk zijn Harmonie der Sferen in de schijnbare hoeksnelheden gezien
vanaf de zon te vinden.
Aristoteles (384-322 v.c.) vat de pythagoreïsche leer
dan ook als volgt samen: ‘... and since they [de Pythagoreïci] saw
further that the properties and ratios of the musical scales are based on
numbers, and since it seemed clear that all other things have their whole
nature modelled upon numbers, and that numbers are the ultimate things in the
whole physical universe, they assumed the elements of numbers to be the
elements of everything, and the whole universe to be a proportion or
number.’ (‘... καὶ τὸν ὅλον οὐρανον ἅρμονίαν εἶναι καί ἀριθμόν’).
(6) De kern van het pythagoreïsche geloof in
universele harmonie is de ‘muziek’ van de hemellichamen, maar over
de vraag of deze muziek ook werkelijk hoorbaar is wordt al sinds de oudheid
getwist. Aristoteles zelf bijvoorbeeld, hecht weinig geloof aan de
pythagoreïsche leerstelling dat uit de bewegingen van de hemellichamen
geluid ontstaat. Dit blijkt uit een ander werk, namelijk ‘Over de
Hemel’ (De caelo / Peri ouranou). Hierin bespreekt hij het
argument van de pythagoreeërs dat dergelijke grote lichamen als de
hemellichamen, door de geweldige snelheid waarmee zij bewegen wel geluid moeten
produceren; net zoals bewegende lichamen op aarde dat doen. De reden waarom wij
dit geluid niet horen, zo parafraseert Aristoteles de pythagoreeërs, is
dat wij er sinds onze geboorte aan gewend zijn; net zoals een kopersmid door
gewenning ongevoelig wordt voor het kabaal in de werkplaats. En hoewel
Aristoteles toegeeft dat de pythagoreïsche theorie schoonheid bezit en
brilliant geformuleerd is, verwerpt hij haar met de constatering dat een zo
geweldig luid geluid als de hemellichamen zouden produceren alles zou
verwoesten (zoals de donder tijdens een onweer in staat is stenen te splijten),
en omdat dit niet gebeurt, is er ook geen geluid in de hemel.(7)
In de volgende gedeelten wil ik allereerst de oudste bron
voor de ‘Harmonie der Sferen’ behandelen, namelijk Plato.
Vervolgens wil ik de drie systemen van pythagoreïsche planetenharmonie
behandelen, die na Plato ontwikkeld werden. Het laatste gedeelte wil niet meer
dan een schets zijn van de ontwikkelingen in het idee van de Harmonie der
Sferen die plaatsvonden gedurende de 1100 jaar die tussen Boethius (overgang
5de - 6de eeuw n.Chr.) en het begin van de 17de eeuw liggen.
1.Zie hierover (de
verwerping van het geocentrisme) bijvoorbeeld S.K. Heninger, ‘The Triumph
of Heliocentrism’ Le Soleil à la Renaissance. Bruxelles,
Presses univ. de Bruxelles, 1965. II. p. 35-53; of Alexandre Koyré,
From the Closed World to the Infinite Universe. Baltimore, The Johns
Hopkins Press, 1957., en van dezelfde auteur: The Astronomical
Revolution. London, Methuen & Co. Ltd., 1980. (terug
naar tekst)
2. Voor een beeld van de vroegste kosmologieën zie
bijvoorbeeld: David C. Lindberg, The Beginnings of Western Science.
Chicago, The University of Chicago Press, 1992. p. 13 e.v.; Kathi Meyer-Baer,
Music of the Spheres and the Dance of Death. Princeton, Princeton U.P.,
1970. p. 7 e.v.; Edward Rosen, ‘Cosmology from Antiquity to 1850’
DHI 1. p. 535-554.; Hans Schavernoch, Die Harmonie der
Sphären. Freiburg/München, Verlag Karl Aber, 1981. p. 23 e.v.
Meer specifiek over de Griekse astronomie, zie Lindberg: p. 89-104; Rosen: p.
538-542. Daarnaast bijv. E.J. Dijksterhuis, De Mechanisering van het
Wereldbeeld. Amsterdam, Meulenhof, 1950. p. 59-75. Ook Erich Franck
(Plato und die sogenannten Pythagoreer. Tübingen, Max Niemeyer
Verlag, 1962. p. 184-217) besteedt ruime aandacht aan de ontwikkelingen in de
Griekse astronomie. Maar zie ook P. Duhem, Le système du monde.
Histoire des doctrines cosmologiques de Platon à Copernic. 10 delen.
Paris, Hermann, 1957-1959. (terug naar tekst)
3. Een ontdekking die wordt toegeschreven aan de welhaast
tot mythische proporties uitgegroeide Pythagoras van Samos (6de eeuw v.Chr.).
De eenvoudige getalsverhoudingen waren: het octaaf (ή διὰ πασῶν ἁρμονία) de
verhouding 2:1, de kwint (διά πέντε) 3:2 en de kwart (διά τεσσάρων) 4:3. De ontdekking van de
verhoudingsgetallen op een snaar wordt door bijvoorbeeld Diogenes Laertius
genoemd (Biôn kai gnômôn .... Boek VIII: Pythagoras,
12.). Zeer bekend is daarnaast het verhaal van de smidse: Pythagoras passeerde
eens een smidse waarin de hamers die de smeden op de aambeelden sloegen de
muzikale intervallen produceerden. Dit verhaal treft men aan bij de
neo-pythagoreeër Nicomachus van Gerasa (eerste helft 2de eeuw n.c.),
Harmonikon encheiridion. caput 6 (zie bijv. Flora R. Levin, The
Harmonics of Nicomachus and the Pythagorean Tradition. Pennsylvania, The
American Philological Association, 1975. p. 70 e.v.). Maar ook Boethius (De
musica. I, 10.), of de Griekse muziektheoreticus Gaudentios (2de - 3de eeuw
n.Chr.), Harmonikê eisagôgê. caput 11, vertellen het
verhaal van Pythagoras in de smidse. Zie over de geschiedenis van dit verhaal
verder: S.K. Heninger, Touches of Sweet Harmony: Pythagorean Cosmology in
Renaissance Poetics. San Marino, Huntington Library, 1974. p. 100 en p. 138
(noot 57); of James W. McKinnon, ‘Jubal vel Pythagoras, quis sit inventor
musicae?’ The Musical Quarterly LXIV, no. 1 (1978): p. 1-28 (met
name p. 2). (terug naar tekst
4. Zie Carl von Jan, ‘Die Harmonie der
Sphären’ Philologus 52 (1894): 13-37. Hij schrijft het
volgende (p. 14-15): ‘Ein anderes Reich, in welchem die Zahl
uneingeschränkt herrschte, war die Musik, und nachdem man erst erkannt
hatte, auf wie einfache Zahlverhältnissen Quarte und Quinte beruhten,
deren Verbindung das noch viel einfachere Verhältnis der Octave ergab, lag
der Gedanke nahe, aus dem leichter zu erforschen Reich der Töne Analogieen
für die schwer zu bestimmenden Bewegungen der Sterne aufzusuchen. ... Was
zu der pythagoreischen Lehre von der Harmonie der Körper im Weltall
führte, war lediglich die Freude an der übersichtlichen
Zusammenstellung der sieben Weltkörper mit den sieben Stufen der
Tonleiter.’ Vergelijkbare ideeën over het ontstaan van de verbinding
muziek-hemellichamen als analogie treft men aan bij: Théodore Reinach,
‘La musique des sphères’ Revue des etudes grecques
XIII (1900): 432-449 (zie p. 432); Hans Schavernoch, Sphären. p.
43; en Leo Spitzer, ‘Classical and Christian Ideas of World
Harmony’ Traditio II (1944): 409-464 en III (1945): 307-364 (II,
p. 414). (terug naar tekst)
5. Erich Franck, Plato. p. 31. Maar zie ook Carl
von Jan, ‘Die Harmonie der Sphären’ (loc. cit.) p. 16
e.v.; Hans Schavernoch, Sphären. p. 54 e.v.; of Emile de Strycker,
Beknopte geschiedenis van de antieke filosofie. Kapellen, De Nederlandse
Boekhandel/Baarn, Ambo, 1987. p. 30. De notie dat beweging geluid veroorzaakt
(en dus ook de bewegende hemellichamen) is een veel gehoorde in de klassieke
bronnen. Von Jan (‘Harmonie’ p. 16) noemt Nikomachos
(Harmonikon encheiridion., c. 3) en Aristoteles (De caelo. 2, 9);
Roger Bragard (‘L’harmonie des sphàres selon
Boèce’ Speculum 4 (1929): 206-213) noemt daarnaast Boethius
(De institutione musica. I, 3.), Aristoteles (De anima. VIII, 2)
en Euclides (Sectio canonis. p. 23 in de uitgave van M. Meibomius,
Antiquae musicae auctores septem. Amsterdam, 1652; en p. 148 in de
uitgaven van Von Jan, Musici scriptores Graeci. Leipzig, 1895. Herdr.
Hildesheim, Olms, 1962). (terug naar tekst)
6. Aristoteles, Metafysica. I, v. 986a. vert. Hugh
Tredenmick. Cambridge (Mass.), Harvard U.P., 1956. (The Loeb Classical
Library), p. 31-33. Dit is tevens het fragment (v, 1) waarin Aristoteles over
de ‘zogenaamde pythagoreïci’ spreekt; de kwalificatie waaraan
Erich Franck de titel van zijn boek ontleende (Plato und die sogenannten
Pythagoreer). In dit boek poogt Franck te bewijzen dat de (wiskundige)
ontdekkingen inderdaad niet aan Pythagoras en zijn directe volgelingen behoren
(eind 6de eeuw v.c.), maar aan de tijd van Plato (rond 400 v.c.). (terug naar tekst)
7. Aristoteles, Peri ouranou. II, 9. 290b-291a.
Vert. J. Tricot. Traité du Ciel. Paris, Librairie Philosophique
J. Vrin, 1949. p. 91-93. Of W.K.C. Guthrie, On the Heavens. Cambridge
(Mass.), Harvard U.P., 1953. (The Loeb Classical Library). p. 193-197 (terug naar tekst)
|