D.A. Griffioen, Vertaling Colizzi's Dissertatio de sono. November 1995
Wetenschappelijke verhandeling over het geluid.
Daaraan toegevoegd de beschrijving
van een nieuw muziekinstrument.
Door J.A.K. Colizzi. Baccalaureus Chemicus.
Te Leiden.
Bij J.J. Thyssens, 1774.
`De muziek, die kunst die zo vruchtbaar is wat betreft onschuldige vermaken, en die zoveel bijdraagt aan de meest toelaatbare versieringen van de maatschappij, is niet onwaardig tot enige filosofische overpeinzingen.' M. Serre, Essays sur les principes de l' Harmonie. Paris, 1753. p. 6.
Wetenschappelijke verhandeling over het geluid
Hoofdstuk 1
Het geluid kan op twee manieren worden beschouwd, namelijk in de eerste plaats in de lichamen zelf, en dan bestaat het geluid in de trillende beweging van de kleinste deeltjes van het klanklichaam; in de tweede plaats in de lucht, als het medium waardoor het geluid naar onze oren wordt overgebracht. Dit is een trillende en oscillerende beweging van de lucht, of een hoedanigheid van de lucht, die plotseling uitzet.
Wij nemen 3 zaken rond het onstaan van de geluiden waar: ten eerste beweging, als het ware de onmiddelijke, in-werking-zettende oorzaak [de geluidsbron].
Ten tweede de lucht, immers het eerste onderwerp van de oorspong van het geluid, en het medium van voortplanting en mededeling.
Ten derde tenslotte de elastische kracht, die zichzelf uitbreidt en herstelt, welke de in-werking-zettende, het medium en de meest nabije oorzaak [voor het oor] van het geluid is. Echter, wat het geluid in werkelijkheid ook is, aangezien er onzekerheid is, zo heeft die onzekerheid verschillende meningen en gedachten in de geesten van de filosofen gebaard.
Hoofdstuk 2
De beroemde Euler zegt in zijn boek Tentamen novae theoriae musicae hoofdstuk 2, dat de lucht en de verandering in de lucht, die het instrument dat klank voortbrengt teweegbrengt, waarlijk de eerste oorzaak van het geluid is, en de meest nabije.[] Hetgeen Mattheson, die uitvoerig over muzikale zaken schreef, ontkent door te zeggen dat wat alleen het voertuig van het geluid is, dat kan er niet de ware en meest nabije oorzaak van zijn, maar [zegt Mattheson] het geluid ontstaat door wrijving, druk, beven, en met zekerheid door een beweging van de trillende lichamen, als het ware als een middel dat het voertuig in beweging brengt, het geluid van hen is als een geest.
Mattheson zegt vervolgens: het geluid dringt door wanden en door muren, wat de kleinste deeltjes van de lucht of van het licht nooit gekund hebben, en dit bevestigt dat het geluid alle stoffelijkheid ontbeert en onstoffelijk is.
Maar dat er toch geluiden bestaan, die enkel in lucht ontstaan, toont het volgende gewone fenomeen dat Mattheson geheel onbekend schijnt te zijn geweest: gegeven twee geluiden van een zekere hoogte, gelijk van sterkte, dan zal er een derde, lager geluid worden gehoord, dat, omdat er geen ander lichaam aanwezig is, dat deze derde toon produceert, alleen in de lucht, of in de samenloop van de golven van van de bewogen lucht noodzakelijk moet bestaan.
Hoofdstuk 3
Ik meen dat niemand, die zich slechts `met de lippen' heeft ingelaten met de natuurkunde, kan ontkennen dat het geluid, om gehoord te worden, zich naar de oren moet voortplanten door het tussengeplaatste medium.
Want de gewaarwording van het geluid kan in ons slecht plaatsvinden, indien het gehoororgaan niet veranderd zou worden door het klinkende lichaam; echter, het veranderen kan niet onmiddelijk, omdat het gehoororgaan niet onmiddelijk door het klinkende lichaam wordt aangeraakt; dus moet het veranderen door middel van een medium, en vervolgens is het noodzakelijk dat het geluid zich door het tussenliggende medium naar de oren voortplant, opdat de ervaring van het geluid tot in de geest reikt.
Vandaar is het duidelijk dat de lucht alleen dit medium is, omdat in de weggenomen lucht geen geluid wordt waargenomen, ofschoon het klanklichaam hevig wordt geslagen; hetgeen ook door vele opgestelde proeven met behulp van de vacuumpomp vaststaat: overeenkomstig de waarheid wordt er pas iets gehoord wanneer lucht ingelaten is in de fuik van een machine.
Hoofdstuk 4
Het beven is veelvuldig heen-en-weer bewegen, of veelvuldige en herhaalde spanning en ontspanning van de snaar, hetgeen beven wordt genoemd. Zodanig is de beweging die in de snaar voorkomt, nadat zij geslagen is; want door de slag op de snaar wordt niets anders teweeg gebracht, dan een trillende beweging, waardoor de snaar tussen haar eigen uiteinden, nu eens aan deze zijde, dan weer aan gene zijde zeer snel buiten de rustpositie zwerft.
Wij kunnen deze trilling van het klinkende lichaam met de blik en met de tastzin waarnemen, wanneer wij bemerken dat water of wijn, die in een kristallen beker met de een weinig bevochtigde vinger (die over de rand van het glas ronddraait) tot resonantie wordt gebracht, zich heen-en-weer beweegt en begint te trillen; maar ook, dat zandige deeltjes in de buurt van een geslagen klok opspringen.
Hoofdstuk 5
Toch hangt het geluid niet rechtstreeks af van deze zichtbare beweging, maar van een andere trillende beweging, door die reeds genoemde beweging worden de kleinste deeltjes beinvloed.
Hetgeen door zeer vele proeven wordt getoond. Eén berichten volstaat: indien een snaar van de lier [viola da gamba] met de strijkstok wordt gestreken, zijn de vibraties van deze zeer klein, ongeschonden, en bijna onzichtbaar. Toch is het geluid voldoende sterk en intens. Indien echter de snaar met de vinger getokkeld wordt dan bewerkt de losgelaten snaar veel grotere vibraties, toch wordt het geluid minder en zwakker gehoord; hetgeen tegengesteld is aan wat zou moeten gebeuren, indien het geluid geheel en al zou afhangen van de vibraties, hoewel de snaar, ten gevolge van de weggenomen strijkstok, de vibraties vrijer voltooit.
Indien de haren van het plectrum met kaarsvet of een andere vettigheid ingewreven zijn, zodat de vettigheid de trillingen van de kleinste deeltjes belemmert, wordt er nauwelijks een geluid gehoord, ofschoon de snaar de zeer waarneembare oscillaties tot stand brengt.
Hoofdstuk 6
Klinkend worden alle lichamen genoemd die tegen elkaar gebotst, of geslagen, de ervaring van het geluid in ons teweeg brengen; zoals de geslagen snaar, of de geluide klok.
Omdat bijna alle elastische lichamen zeer geschikt zijn om bevingen op te vangen en vast te houden, zullen deze ook het meest klinkend zijn. Elastische lichamen zijn: ijzer, staal, koper, messing, enzovoorts.
Maar alle lichamen, die zich verheugen in zachte, beweeglijke delen, die door druk wel veranderen, maar niet kunnen uitrekken en met kracht terug springen, zijn weinig geschikt om door beving bevangen te worden en om geluid voort te brengen; daarom kunnen uit lood of tin, dat immers zachte metalen zijn die minder klinken, nooit snaren vervaardigd worden.
Hoofdstuk 7
Gegeven twee klinkende lichamen, bijvoorbeeld twee metalen schijven, waarvan er een met de hand wordt vastgehouden; en als de ander daarmee wordt geslagen, dan zal het geluid dat wordt gehoord niet van de slaande, maar van de geslagene zijn. Vandaar wordt gemakkelijk de gevolgtrekking gemaakt, dat het geheel en al een verzinsel is, wat zij over Pythagoras vertellen, diegenen die over muziek geschreven hebben. Namelijk dat Pythagoras uit de verschillende klanken van hamers de muzikale consonanties heeft afgeleid.
De filosoof Gaudentius, in de vertaling van M. Meibomius, zegt in zijn Introductio Harmonica: dat Pythagoras nu het begin van de uitvinding van zijn gedachten had opgenomen, toen hij bij toeval voorbij de werkplaats van een smid was gekomen, en van de hamers boven het aambeeld de dissonante en consonante klanken had gehoord.[]
Het is immers duidelijk dat het geluid dat dan gehoord wordt, niet dat van de hamers is, maar van het aambeeld, of van het ijzer, dat de smid smeedt.
Hoofdstuk 8
Er zijn in het geluid vier te behandelen bijzondere onderwerpen: ten eerste hoogte & laagte [hoog en laag], ten tweede kracht & zwakheid [hard en zacht], ten derde kortheid & langheid van de duur, en ten vierde aangenaamheid & ruwheid [con- en dissonantie].
Het staat vast dat er ook oneindig vele andere verschillen bestaan, die afhangen van de geluiden van de verschillende soorten van instrumenten, waarvan de geluiden, ofschoon zij eenklankig schijnen, verschillend zijn; maar bovengenoemde vier zijn uitzonderlijk, omdat zij het fundament van de harmonische wetenschap vormen.
1. Over de laagte en hoogte van de geluiden.
Er worden vele oorzaken van de laagte en hoogte van de geluiden gegeven, en dit zijn: ten eerste de grootheid en de kleinheid van de klinkende lichamen, of de langheid en de kortheid, wat van alles het duidelijkst is: want naarmate een snaar, van dezelfde dikte en spanning, korter is, des te hoger is het geluid, en naarmate de snaar langer is, des te lager wordt het geluid gehoord.
Ten tweede grotere dunheid en dikheid van de lichamen, gelijkblijvend van dichtheid en spanning.
Ten derde grotere ondichtheid en dichtheid van dezelfde lichamen, want dichtere klinken hoger, zoals koper hoger klinkt dan hout. Koud water dat uit een vaas stroomt ruist hoger dan warm water dat uit diezelfde vaas stroomt, omdat koud water veel dichter en compacter is dan warm water: dit is immers door hitte losser gemaakt, en, in dampen opgelost, brengt het een langzamere beweging teweeg, waaruit vervolgens ook de laagte voortkomt.
Ten vierde grotere spanning en ontspanning van de snaren, die hoger klinken, naarmate zij meer gespannen worden.
Hieromtrent merkt Mersenne op (als derde punt, zie lib. II. prop 35) `dat een grotere dichtheid niet de oorzaak is van het hogere geluid, wanneer de hardheid van het ondichtere lichaam een grotere verhouding heeft ten opzichte van de hardheid van het dichtere lichaam, dan de verhouding van de dichtheid van het dichtere lichaam ten opzichte van de dichtheid van het ondichtere. Daarom is het dat koper hoger klinkt dan lood, omdat, ofschoon de dichtheid van lood uitsteekt boven de dichtheid van koper, toch de hardheid van koper meer uitsteekt boven de hardheid van lood.'
Dus het verschil tussen hoog en laag in de geluiden, wat wij musici toon noemen, hangt af van het aantal vibraties in een gegeven tijd; dat wil zeggen, des te kleiner het aantal vibraties, zoveel zal het geluid lager zijn, en daarentegen des te hoger, naarmate de vibraties sneller en dichter opeen zijn.
2. Over de sterkte en de zwakte van het geluid
De sterkte hangt af van de hoeveelheid van de kleinste deeltjes die door de trillende beweging beïnvloed worden; of, naarmate vele van de kleinste deeltjes door de beweging worden aangetast, des te sterker zal het geluid zijn, en omgekeerd.
De grootte van het geluid hangt niet af van de snelheid, van de voortplanting door de met luchtgevulde ruimte, maar van de slagen van de lucht op de `gespierde uitrusting' van het oor.
En deze slagen zijn als de krachten die eigen zijn aan hevig slaande deeltjes; die krachten zijn gelijk het aantal van de deeltjes die op dezelfde tijd tegen een trommel botsen, en gelijk de kwadraten van de snelheden waarmee zij botsen. En daarom is het geluid des te groter, naarmate de heftigheid en de hoeveelheid van de geslagen lucht groter is.
Hierom is de waarneming van het geluid verschillend voor de verschillende inrichting van instrument van díe aard, dat het de opgelegde bewegingen ontvangt; of dat het aan de slagen meer weerstand biedt.
Gespitste oren, die immers een grotere hoeveelheid van de luchtbeweging vermogen te ontvagen, horen sterker, dan samengedrukte, of effen gemaakte.
3. Over de kortheid en de langheid van het geluid
De lengte van het geluid bestaat in de duur van de agitatie, of de beweging van de lucht; want zolang als deze agitatie van de lucht duurt, zolang wordt het gehoororgaan erdoor beinvloed en wordt het geluid verlengd.
Deze verlenging van het geluid is niets anders dan ontelbare slagen, die ons trommelvlies in opeenvolging slaan, en wegens de snelheid, waarlangs zij beurtelings worden opgevolgd, niet onderscheiden kunnen worden, en zo lijkt het geluid continu; net zoals een heldere ronddraaing van een brandend stuk hout aan de geest een vurige kring toont.
Die verlenging van het geluid moet in de macht van de componerende kunstenaar zijn, om een bevallige harmonie te maken; en daarom worden de geluiden van de klokken, zoals ook de geluiden van andere lichamen, die na de slag aan zichzelf overgelaten klinken, wegens hun onmatige duur als minder geschikt beschouwd; want wij horen het geluid van de eerste klok nog nadat de tweede, de derde, en ja zelfs de vierde wordt geslagen. Hieruit moet noodzakelijk verwarring ontstaan, en wordt niets duidelijk waargenomen.
4. Over de zoetheid en de ruwheid van de toon
De oorzaak van de zoetheid en ruwheid van de geluiden kan moeilijk verklaard worden, het wordt immers beschouwd een gevolg te zijn van verschillende instelling en voorwaarde van de klanklichamen, en deze is het gevolg van de verschillende wijze die de componerende kunstenaar heeft om geluiden op te wekken; indien de strijkstok te sterk op de snaren wordt aangedrukt, wordt geen geluid maar een voor de oren zeer onaangenaam gekletter en geratel gehoord. Hetzelfde gebeurt, zolang de snaren niet exact loodrechtheid, maar scheef worden gestreken.
Immers dan worden de boventonen verward, de noodzakelijke knopen van rust in de vibraties belemmerd, en wordt de gehele vrijwillige verdeling verstoord.
Hoofdstuk 9
Alle geluid, ofschoon het enkelvoudig en enig schijnt, is samengesteld uit verschillende harmonische geluiden, die tegelijk in eenheid zijn . Hetgeen reeds door Pater Mersenne en Sauveur geobserveerd werd.
Wanneer de snaar in zijn geheel de vibraties voltooit, hebben delen ervan bovendien andere vibraties, aan zichzelf eigen en minder waarneembaar, en zo heeft ieder deel van de snaar zijn eigen boventonen: 1/2, 1/3, 1/4, 1/5 etc.; die gedeeltelijke, kleinere vibraties brengen de hoge harmonischen voort; want de snaar verdeelt zich niet, behalve in delen waarvan de geluiden harmonisch zijn ten opzichte van het fundamentele geluid.
`Wanneer men een klanklichaam tot klinken brengt, hoort men, boven de grondtoon en het octaaf twee andere geluiden zeer hoge geluiden, waarvan de ene de twaalfde toon boven de grondtoon is, dat wil zeggen, het octaaf van de kwint van die toon; de andere is de zeventiende terts boven diezelfde toon, dat wil zeggen, het dubbel-octaaf van de grote terts.'
Op dit experiment heeft de zeer beroemde Rameau het fundament van het harmonische systeem geplaatst. Waarover meer gezien kan worden in J.J. Rousseau's Dictionnaire de Musique.
Hoofdstuk 10
De wijze, waarop de gehoorde ervaring in het oor wordt afgehandeld, beschrijft de beroemde Euler zo: `een uitgespannen vlies komt voor in de binnenste holte van het oor, vanwege de overeenkomst trommelvlies genoemd, dat de slag van de lucht ontvangt, en die vervolgens naar de hoor-zenuwen vervoert; en dit maakt dat, wanneer de zenuwen beinvloed worden, geluid wordt gehoord.'
Maar, met welnemen voor deze zeer beroemde man, de anatomie van het oor onderwijst met helderheid dat het trommelvlies in het midden, en niet in de binnenste holte van het oor voorkomt, want in het binnenste komt het labyrint [slakkehuis] voor, waarvan het door deze gehele ruimte uitgespannen vliesje de naam van sonore gordel [basilair membraan] heeft, en daar ontstaat de waarneming.
Want het trommelvlies moet onderscheiden worden van het labyrint-membraan [ovale venster]; zie hetgeen Albinus, de koning van de anatomisten hierover, over het menselijk oor met de meeste zorg heeft geobserveerd.
Hoofdstuk 11
Maar de wijze waarop de verschillende geluiden worden waargenomen wordt niet zo gemakkelijk verklaard.
Het schijnt dat de natuur in het gehoororgaan verschillende buizen, verschillende vliezen, of gordels van verschillende lengte geplaatst heeft, die, om verschillende tonen van geluiden te ontvangen, een verschillende geschiktheid van langzamer of sneller vibreren hebben.
Maar door welke afspraak twee of meer geluiden tegelijk en op hetzelfde moment apart worden waargenomen kan zeer moeilijk worden verklaard.
Pater De Mairan zegt dat de lucht bestaat uit deeltjes van verschillende grootte en ieder deeltje is slechts voor een bepaalde toon ontvankelijk, zodat, terwijl er een zeker geluid wordt geproduceerd, de deeltjes die in overeenstemming met dit geluid zijn, of die tot dezelfde toon in staat zijn, beginnen te bewegen, terwijl anderen rusten. Deze anderen rusten totdat ze worden bewogen door een geluid dat met hen overeenstemt.
En zo kunnen tegelijk verschillende geluiden worden waargenomen, zoals meerdere kleuren tegelijk worden gezien, omdat de door de verschillende deeltjes voortgebrachte tonen het gehoororgaan in diverse punten beinvloeden.
Maar alles dat gezegd is in hoofdstuk 10 en 11 bestaat slechts in vermoedens, en zo is het beter om toe te geven dat wij over deze zaak niets kunnen bevestigen dan dat dit gebeurt in onze zenuwen en dat beweging altijd een gewaarwording begeleidt.
Hoofdstuk 12
Omdat het geluid bestaat uit golfbewegingen, die zich in de lucht bevinden, wordt noodzakelijk een zekere tijd gevraagd voordat het geluid onze oren bereikt.
Gassendi heeft een experiment uitgevoerd met het oorlogstuig [katapult], en hij vond dat het geluid in het tijdsverloop van één seconde 1400 voet aflegde.
G. Derham heeft vastgesteld dat de afstand, die het geluid in een seconde doorliep, 1142 rijnlandse voeten is.
Toch is deze snelheid van het geluid niet constant; ofschoon een meegaande wind het geluid nauwelijks (of niet waarneembaar) versnelt, of een tegengestelde wind het geluid vertraagt; want volgens de obsevaties van Mariotti, doorliep een zeer krachtige wind, waardoor bomen worden uitgerukt en daken van huizen wordenlosgemaakt, in de tijd van één seconde slechts 32 parijse voeten, terwijl het geluid er ongeveer 1070 of 1080 doorliep. Dus zijn de snelheden van de wind en het geluid als 1 staat tot omstreeks 33 of 34.
Een laag of hoog geluid beweegt met dezelfde snelheid, omdat het verschil van hoogte en laagte slechts bestaat in het aantal van de golven die in dezelfde tijd ontstaan. En hierbij wordt slechts de golflengte gevarieerd, die altijd omgekeerd evenredig is met de hoogte, of rechtevenredig met de laagte.
Hoofdstuk 13
Terwijl het geluid tegen een hard lichaam aanslaat, draagt het beweging over aan de vaste deeltjes en wordt het teruggesslagen, dit veroorzaakt dat de hoek van de terugkaatsing gelijk is aan de invalshoek en dit wordt echo genoemd.
Gegeven een instrument in A (of een stem) dat geluid voortbrengt, dan zal een luisteraar geplaatst in D de stem waarnemen, als of deze te voorschijn komt uit B, maar het geluid is zacht, zodat het geluid te voorschijn schijnt te komen uit O. [zie afbeelding, fig. 1]
Naarmate de afstand tussen geluidsbron en het reflecterende punt groter is, is de vertraging tussen het eerst gehoorde geluid en de gereflecteerde des te groter; hier dan zal de echo veel meer syllaben kunnen herhalen. Tijd, afstand en duur van de herhaling van de stem zijn altijd in dezelfde verhouding, wegens de uniforme snelheid van het geluid.
De Crousaz heeft door middel van de slinger geobserveerd dat, bij een bekende afstand van de echo, het zeer harde en het zachte geluid dezelfde tijd nodig hebben om heen en weer te gaan.
Sturmius vertelt dat de echo in de buurt van het observatorium van Altorf op een afstand van 100 voet 3, op de afstand van 300 voet 6, op een afstand van 430 voet 9, en tenslotte op een afstand van 500 voet 11 syllaben met onderscheiding had herhaald.
In de tuin van het klooster van St. Margriet van de orde van St. Benedictus bij Praag, de hoofdstad van het Boheemse rijk, heb ik een echo gevonden, die op een afstand van 440 voet 10 syllaben met zeer grote onderscheiding als echo herhaalde.
In verschillende keren wordt dikwijls hetzelfde geluid herhaald. Dit gebeurt, omdat er meerdere geluidweerkaatsende objecten aanwezig zijn, die op verschillende afstanden van de geluidsbron geplaatst zijn; of ook uit de herhaalde weerkaatsing, die ontstaat door lichamen die aan weerskanten tegenover elkaar geplaatst zijn en het geluid tussen hen in weerkaatsen.
Ik heb een driestemmige echo geobserveerd in de zilvermijnen bij de stad Kuttenberg van bovengenoemd Boheems rijk [Kutná Hora, Tsjechië], die 3 syllaben driemaal met onderscheiding herhaalde.
In een kleine ruimte, wegens de geringe tijd die het geluid nodig heeft om te weerkaatsen, wordt de echo niet gehoord; omdat dan het eerste geluid in de herhaling zo samensmelt, dat het van de echo geenszins kan worden onderscheiden. Maar het geluid wordt tegelijk, op hetzelfd moment gehoord, hierdoor verschijnt het geluid met bijna dubbele sterkte en deze versterkte intensiteit noemen wij musici resonantie.
Nadat ik dit weinige over het geluid voorop heb gesteld, waarbij ik veel uit vergeetachtigheid, en nog meer uit onwetendheid achterwege heb gelaten, ga ik nu over op de beschrijving van mijn nieuwe instrument.
Hoofdstuk 14
1. Een sterke ijzeren sleutel, vastgemaakt in een houten plank, brengt, wanneer de sleutel wordt gestreken met de strijkstok waarvan de haren met hars goed zijn ruwgemaakt, een zacht en `stomp' geluid voort dat toch zeer lieflijk is voor de oren.
2. Als bovengenoemde plank gevoegd wordt op een zeker muziek instrument bijvoorbeeld een clavecimbel, een clavichord, een grote of kleine viola da gamba enz.; en wanneer de sleutel met de strijkstok wordt gestreken, dan groeit de intensiteit van de toon zo, dat je bijna zou geloven de menselijke stem te horen, en het geluid zal in de macht van de componerende kunstenaar zijn, die het geluid kan laten toenemen en laten vieren, al naar gelang immers hij de strijkstok meer of minder sterk op de sleutel drukt; van die matiging hangt het grootste deel van de lieflijkheid van het geluid van alle instrumenten af.
3. Aangezien echter de langere sleutel in de gegeven tijd een kleiner aantal vibraties bewerkt dan een kleinere of kortere, dan blijkt uit paragraaf 8 dat, naarmate de sleutel groter of langer is, het geluid dat hij voortbrengt des te lager is, en omgekeerd zullen kleinere sleutels, of sleutels die dieper in de plank geslagen zijn een hoger geluid geven.
En zo wordt de wijze van samenklinken van dit instrument door slagen met de hamer tot stand gebracht; ik heb geobserveerd dat toch niet alle sleutels gelijk geschikt zullen zijn om goede en heldere tonen aan te ontlokken, want er zijn zekeren van hen, die verschillende tonen voortbrengen al naar gelang immers zij op verschillende plaatsen met de strijkstok worden gestreken.
4. Ook heb ik gevonden dat roest veel ten voordeel is voor de intensiteit van het geluid van de sleutels, want dan vervult de roest de taak van de hars. Hoofdstuk 7 [drukfout, moet hoofdstuk 8 zijn] n.2, en daaruit het gedeelte over de intensiteit, draagt bij om vele deeltjes te beinvloeden met de trillende beweging.
En zo is dit instrument niet voor alle soorten van tegenwoordige muziek geschikt, toch zal het voor menselijke stem zeer geschikt zijn om in eendracht mee samen te klinken, indien een `windkist' of een kistje a b c d, [zie afbeelding 1, fig. 2] zou worden gemaakt, waarvan de bovenkant e f g elliptisch gebogen, en met de openingen o uitgerust is, zoals op de grote gamba's, die wij vreemd genoeg gewoonlijk violen noemen.
P. is een houten plank met een elliptische welving waarvan de hoogte omstreeks 4 en de dikte 1/2 duim is, die met de sleutels a b c d enz. is voorzien, zo, dat elke mogelijke sleutel afzonderlijk met de strijkstok kan worden gestreken.
Evenzo met de uiteinden m m die worden aangebracht in x x, zie fig. 2, en zo ontstaat fig. 4.
Door de vrije samenklank van sleutels, die ongetwijfeld een zachte harmonie voortbrengen, zal een voor de oren zeer lieflijke harmonie worden voortgebracht; de ervaring ervan heb ik met groot succes en bewondering op touw gezet.
Ik hoor dat vele orfeuzen van onze tijd met een stem roepen: waar blijven allegro, assai, presto, prestissimo ? De grootste versieringen van de muziek van onze tijd zullen met jouw instrument van sleutels nooit met gemak kunnen worden evenaard. Tegenwoordig geldt immers: wie snel zingt, goed zingt.
Ik antwoord; indien de perfectie van de muziek bestaat in de snelheid van de uitvoering beken ik gewillig dat de muziek deze hoogste graad van perfectie heeft bereikt en dat mijn instrument onbruikbaar zal zijn; maar er zijn toch zekeren (hoewel slechts enkelen) die weten, níet opdat het onze oren zeer treft of behaagt, maar opdat het onze harten en geesten beweegt, dat dát alleen het doel van de meest edele kunst van de muziek is.
Noten
V.N. Beltz, Dissertation sur le son et sur l' ouei. Berlin, 1764. p. 5.
`Geluid wordt veroorzaakt door de trillingen van elastische lichamen, die de gelijksoortige trillingen overbrengen naar de lucht, en deze de gelijksoortige weer naar onze gehoororganen.' R. Smith, Harmonics. Cambridge, 1749. p. 1.
A. Kircher, Musurgia Universalis. Rome, 1650. Caput I. (p. 2)
L. Euler, Tentamen novae theoriae musicae. Petropoli, Academia Imperialis Scientiarum, 1739. Hoofdstuk 2. (p. 2)
Wat is de geest eigenlijk ? Dit begrijpt ons intellect, gedompeld in lichamelijke lasten, moeilijk. Gerhard, de Natura Dei. Hoofdstuk 67. Overigens, hoewel het geluid uit de trillende beweging van de lichamen wordt gevormd, kan niet worden gezegd dat het uit het materiele wordt gevormd; echter, veel minder kan worden gezegd dat het uit het geestelijke wordt gevormd, of het moest waarneembaar zijn met dát zintuig, waarover de chemici spreken als over de geest als stuurman [spiritus Rector]. Maar over deze zaken spreken is hier niet de plaats. Toch is het mogelijk om er in het voorbijgaan aan te herinneren dat zoals Mattheson meent dat het geluid als een geest is, Aristóxenos daarintegen zegt dat het verstand, de geest van de mens, harmonisch alle delen van het lichaam past. Zie ook Cicero, Tusculanarum Quaestiones. Liber I.
J. Mattheson , Matthesonii Plus Ultra. part. III. p. 494 e.v.
De lucht is voldoende om de vorming van het geluid te verklaren. J.J. Rousseau, Dictionnaire de Musique. Amsterdam, 1768. Article de Son. (p. 198)
De luisteraar ervaart, wanneer hij in het midden behorende tot de twee spelers geplaatst is, dit geluid veel beter, dan vlakbij de afzonderlijk spelers; de natuurkundige oorzaak is de botsing van de twee respectievelijke luchtvolumen, in beweging gebracht door de vibraties van de twee klinkende snaren. G. Tartini, Trattato di musica. Padova, 1754. p. 14.
Zie W.J. 's Gravesand, Physices elementa mathematica. Leiden, 1720-21. Lib. IV, cap. VII, no. 2322. (p. 59)
Zie W.J. 's Gravesand, Physices elementa mathematica. Leiden, 1720-21. Lib. IV, cap. VII, no. 2315. (p. 59)
Bijvoorbeeld Franchino Gaffurius, Theorica musicae. Mediolano, 1492. Of Savérien, Dictionnaire universel de mathematique. article de Musique. En anderen.
In: M. Meibomius, Antiquae musica auctores septem. Amsterdam, 1652. p. 13.
Een dunne snaar geeft een hogere Toon dan een dikke [Tsjechisch]. Dit is: een dunne snaar produceert een hoger geluid dan een dikkere [Latijn]. Dobrezensky, M.D. Experimentum musico-medico. MSS. Bohemen.
Ptolomaeus, Harmonica. Lib. I, cap. 3. (editie: I. Düring, Die Harmonielehre des K. Ptolemaios. Göteborg, 1970. p. 7)
A. Kircher, Musurgia Universalis. Rome, 1650. Lib. I, cap. 15. (problematum 2, p. 35)
M. Mersenne, Harmonicorum Libri XII. Paris, 1648. Lib. 2, prop. 35. (p. 27)
J.M. Verdries, Physica. Gissae, 1728.
W.J. 's Gravesand, Physices elementa mathematica. Lib. IV, cap. VII, nr. 2347. (p. 64)
Het is altijd een dwaze muziek, die van de klokken; zelfs wanneer alle geluiden ervan precies juist zouden zijn, hetgeen nooit voorkomt. J.J. Rousseau, Dictionnaire de Musique. Amsterdam, 1768. (p. 120)
J. d' Alembert, Elémens de musique. Paris, 1752. Liv. I, Chap. I. (p. 14)
L. Euler, Tentamen novae theoria musicae. Petropoli, Academia Imperialis Scientiarum, 1739. p. 3.
Raadpleeg ook: P. van Musschenbroek, Beginselen der Natuurkunde. Leiden, 1736. IIe Deel, p. 728 en verder.
M. Valsalva, De aure humana tractatus. Trajecti ad Rhenum, 1707. Cap. VI, hoofdstuk 6. (p. 101)
W. Derham, Physico-Theology. London, 1713. L. IV, C. III. not. 28. (p. 134-135)
Du Bois, Dissertatio de sono. hoofdstuk 42.
W.J. 's Gravesand, Physices elementa mathematica. Leiden, 1720-21. Lib. IV, cap. VIII, nr. 2379. (p. 69)
|