Het grootste gedeelte van Waeltners betoog bestaat uit een onderzoek naar de betekenis van de door Johannes Scotus gebruikte terminologie in diens werken, én in de klassieke literatuur. De opmerkingen van Waeltner over het begrip ‘harmonia’, het adiectief ‘organicus’ en de frase ‘per singulos tropos’ zal ik hier nader toelichten, omdat dit mij voldoende lijkt om de betekenis van het gedeelte ‘ut enim ...’ naar waarde te kunnen schatten. a. In de eerste plaats merkt Waeltner op dat Handschins interpretatie van het begrip ‘harmonia’ onjuist is. ‘Harmonia’ betekent voor Johannus niet ‘gleichzeitiges Erki ingen verschiedener, proportional zusammenstimmender Töne’, met andere woorden ‘meerstemmigheid’ zoals Handschin denkt, maar is slechts een (platonisch-pythagoreisch) filosofisch begrip dat ‘aus Verschiedenem gefügten Ganzheit’(41) betekent. Het werd wel op muziek betrokken, en kan daarmee op gelijktijdig klinkende tonen slaan, maar dit betekent geenszins meerstemmigheid in de zin van de meerstemmigheid die uit de Musica Enchiriadis naar voren komt (zie ook mijn opmerkingen bij Handschin hoofdstuk 3, rond noot 25). Waeltner merkt dit ook op: Und ‘gleichzeitig erklingende Töne’ (Handschin) - etwa in einem einzelnen consonanten Zusammenklang - sind eben nicht einfach identisch mit ‘Mehrstimmigkeit’. Had Johannes Scotus het begrip ‘harmonia’ wel in de zin van meerstemmigheid gebruikt, dan, zo meent Waeltner, zou hij als eerste (en enige in zijn tijd) dit begrip van een geheel nieuwe lading hebben voorzien. Waeltner merkt op dat dit niet het geval is, want Johannes Scotus gebruikt dit woord slechts in traditionele zin als ‘wohlgeordnete Fügung’, dan wel ‘Ganzheit aus Verschiedenem’, en niet in de zin van ‘Tonhöevergleichung in der Aufeinanderfolge’ (Handschin). Waeltner versterkt zijn argument door te constateren dat noch in de Musica Enchiriadis noch in de Scholia Enchiriadis (ongeveer uit dezelde tijd) het begrip ‘harmonia’ in de zin van meerstemmigheid wordt gebruikt. Hiernaast merkt Waeltner op dat Johannes nergens doelt op de muzikale praktijk van zijn tijd, maar aansluit bij de klassieke muziektheorie. Johannes gebruikt slechts klassieke beelden: het Apollo-bos, of de harmonie der sferen. De aanname dat Johannes Scotus op de plaats waar hij ‘organicum melos’ gebruikt, wel op de muzikale praktijk van zijn tijd doelt moet daarom haast wel onjuist zijn. De muziek wordt slechts als voorbeeld gebruikt, en is geen zelfstandige getuige van de muzikale praktijk.b. De samenstelling ‘organicum melos’ komt op geen enkele andere plaats voor in het werk van Johannes; het adiectief ‘organicus’ wordt op één andere plaats gebruikt, namelijk als inleidende zin van de vergelijking met het voorbeeld van Dionysius de Areopagiet (zie noot 28). Johannes zet de menselijke stem (vox humana) tegenover de instrumentale (vox organica): ‘Num similis modo de humanis organicisque vocibus intellegitur?’ Ook in de Latijnse literatuur tot aan Johannes wordt ‘organicus’ slechts gebruikt om een instrumentale oorsprong van klanken aan te geven, wat niet zo verwonderlijk is, daar ‘organicus’ een grieks leenwoord is (tà Ãrganon), hetgeen in het grieks werktuig of (snaar)muziekinstrument betekent. Waeltner voert hierbij een aantal voorbeelden aan uit de klassieke literatuur, en in elk geval (door Waeltner citeert!!) betekent het adiectief ‘organicus’ ‘instrumentaal’. Waeltner merkt dan ook op dat ook de zinsnede ‘organicum melos’ als ‘instrumentale" muziek’ begrepen dient te worden, omdat hij het onwaarschijnlijk acht dat Johannes op één plaats een andere inhoud aan een begrip toegekend zou hebben.(42) c. Als laatste wil ik Waeltners opvattingen over de zinsnede ‘per singulos tropos’ bespreken. Waeltner merkt hierover op dat het een vrij gebruikelijke zinswending is, die bijv. ook bij bijv. Martianus Capella te vinden is. Waeltner geeft het volgende voorbeeld: ‘... sunt igitur innumerabiles soni, sed specialiter per singulos tropos viginti octo tantum poterunt convenire, quorum nomina superius memoravi.’ (Martianus Capella, De nuptiis Mercurii et Philologiae. IX, 502: 4) (‘Es gibt daher unzälige Töne, aber im besonderen können gemäss den tropi nur achtundzwanzig zusammen kommen, deren Namen ich weiter oben erwahnt habe.’) Deze uitdrukking betekent slechts ‘volgens de afzonderlijke toonsoorten’, en in algemene zin ‘binnen het een of andere systeem’. In die zin gebruikt Johannes de zinswending volgens Waeltner, Johannes doelt daarmee niet in het bijzonder op de kerktoonaarden. De zin ‘ut enim ...’, in samenhang met de onmiddellijke nabijheid van ‘certae rationabilesque regulas artis musicae’ duidt volgens Waeltner daardoor niet specifiek op de ‘meerstemmige (kerk)muziek’; dit argument versterkt Waeltner door op te merken dat het gebruik van ‘regula’ door Johannes in wezen net zo algemeen is als ‘per singulos tropos’.(43) Het bewijs, als het al bewijs mag heten, is dus telkenmale mager en valt hoogtens als wat men in Engeland ‘circumstantial’ noemt te kwalificeren. Noten 41. Voor een zeer uitgebereide bespreking van het begrip ‘harmonie’, zie Heinrich Hüschen, ‘Harmonie’ MGG. 5. kols. 1588-1614 42. Waeltner, Organum. pp. 11-22 43. ibid. pp. 23-24 |