Appendix Bij noot 5: Naast de vijf
auteurs die in dit artikel besproken worden zijn er tenminste nog drie die over
Johannes Scotus geschreven hebben (en wellicht nog meer, zo is daar M.J.
Teeuwens dissertatie Harmonia en de muziek der sferen: speculatieve
muziektheorie in commentaren op Martianus Capella in de Karolingische
periode. Utrecht 1999., waarin deze problematiek ook - zij het zijdelings,
- aan de orde komt. Voor moderne vertalingen van de fragmenten van Johannes -
met name het Apollo-bos, - zie Joscelyn Godwin, Music, Mysticism and Magic.
A Sourcebook. London 1986. en The Harmony of the Spheres. A Source book
of the Pythagorean Tradition in Music. Rochester (Vermont) 1993.).
Bij noot 28: Johannes Scotus haalt een vergelijking van Dionysius de Aeropagiet aan, deze luidt als volgt: ‘... quod etiam beatus Dionysius Areopagita de talibus disputans introduxit. Ponamus veluti in quadam Ecclesia multas lucernas simul ardentes, et ex diversis sedibus lampadum fulgentes: nonne unum lumen efficiunt, ita ut nullus corporeus sensus sit qui proprietatem luminis singularum lampadum ab alterius lumine possit discernere? Eo autem argumento incunctanter apertissimum est multarum lampadum lumina nullo modo esse confusa, sed solummodo adunata. Nam siquis, verbi gratia, lucem unius lampadis ex ipsa domo in qua lucent, substraxerit, et aliorsum duxerit ardentem, de suo proprio lumine inter ceterarum lampadum splendores nihil relinquet, nihil aliarum luminis substrahet.’ De div. nat. V,13. PL dl. 122, kol. 883C. ‘Immers, dit voerde Dionysius de Aeropagiet aan, wanner hij over zulke dingen sprak: ‘stel dat wij in een zekere kerk vele brandende lampen plaatsen, en op verschillende plaatsen stralende luchters; maken zij niet één licht?, zo, dat geen enkel lichamelijk zintuig de eigenheid van het licht van de afzonderlijke lampen kan onderscheiden van de andere lampen. Echter, zonder twijfel is het volgende argument het duidelijkst: in vele lampen is het licht op geen enkele wijze gescheiden, maar vermengd. Want indien iemand het licht van een lamp uit het huis waarin zij branden weghaalt, en de gloed wegneemt in andere richting, zal de glans van het eigen licht tussen de andere lampen niet afnemen, noch van de andere lampen die hij weghaalt van het licht. ’ Iets verder zegt Johannes Scotus vervolgens: ‘Num simili modo ...’(zie noot 29): ‘Wordt niet op dezelfde wijze de menselijke en de instrumentale toon begrepen?’
Bij noot 30: Het bedoelde gedeelte (uit een veel langer gedicht) luidt als volgt:
Bij noot 38: De tekst van dit gedeelte is ook hij Handschin ter sprake gekomen, te weten in de noten 20 en 21. Het gedeelte ‘ut enim ...’ staat in de inleiding, maar ten behoeve van het overzicht hier nog eenmaal integraal: ‘Proinde pulchritudo totius universitatis conditae, similium et dissimilium, mirabili quadam harmonia constituta est, ex diversis generibus variisque formis, differentibus quoque substantiarum et accidentum ordinibus, in unitatem quandam ineffabilem compacta. Ut enim organicum melos ex diversis vocum qualitatibus et quantitatibus conficitur, dum viritim separatimque sentiuntur, longe a se discrepantibus intentionis et remissionis proportionibus segregatae, dum vero sibi invicem coaptantur secundum certas rationabilesque artis musicae regulas per singulos tropos, naturalem quamdam dulcedinem reddentibus:ita universitatis concordia, ex diveris naturae unius subdivisionibus a se invicem, dum singulariter inspiciuntur, dissonantibus, iuxta conditoris uniformem voluntatem coadunata est’. De div. nat. III,6. PL dl. 122, kol. 637D-638A. ‘Evenzo berust de schoonheid van het gehele geschapen universum, van het gelijkvormige en niet-gelijkvormige, op een wonderbaarlijke harmonie, die uit verschillende principes en uit verschillende vormen, en ook uit verschillende ordeningen, van het bestaande (substantia) en van de gebeurtenissen (accidentia), in één onuitsprekelijke eenheid is samengevoegd. Want zoals het organicum melos uit verschillende hoedanigheden en hoeveelheden van de tonen ontstaat, die, wanneer zij afzonderlijk en gescheiden worden waargenomen, door afstand van elkaar, wegens de verschillende verhoudingen van spanning en ontspanning [hoge en lage tonen] gescheiden zijn, maar die, wanneer zij verbonden worden volgens vaste en rationele regels van de ars musica, in de afzonderlijke gezangen, een zekere natuurlijke zoetheid voortbrengen, Zo is de overeenstemming van het universum, uit verschillende onderverdelingen van één natuur, die onderling niet overeenstemmen wanneer zij afzonderlijk worden gezien, volgens de eenvormige wil van de Schepper samengevoegd.’
Bij noot 44: De Coussemaker schrijft het volgende: ‘Il [de heer Fetis] appuie cette opinion de preuves historiques qui lui parraissent incontestables, savoir: de deux passages d’un traité de musique d’ Isidore de Seville, écrivain du 6e siècle, est ainsi concu: « musique harmonique est la modulation de la voix, la concordance de plusieurs sons et la réunion de ceux-ci.» Dans l’autre, le même auteur, après avoir parlé de la proportion de trois ajoute que « de cette proportion est née la symphonie (1’accord) de 1’octave et de la quinte.» Ainsi isolées de ce qui les précède et les suit, ces passages pelivent facilement s’interpréter dans ce sens; mais vus dans leur ensemble, nous doutons qu’ils aient une signification aussi absolue et aussi favorable au système dont il s’agit.’ Curieus Besluit Om een beeld te krijgen van het materiaal:
|