inhoudsopgaveInhoudsopgave           De musica mundana vorigevolgende Besluit

 

 

Iter exstaticum coeleste

Hoewel Joscelyn Godwin over de Iter exstaticum coeleste opmerkt: ‘Kircher’s story is a Catholic Dream of Scipio(1), is er een groot verschil met Scipio’s droom: nergens is er in dit werk sprake van ‘het zo grote en zoete geluid’ dat Scipio hoort wanneer hij met zijn grootvader door het wereldruim zweeft; nergens merkt Kircher op dat hij een ‘groot en zoet’ geluid hoort.
Ofschoon Kircher (in het boek Theodidactus - door God onderwezen - geheten) onder begeleiding van de engel Cosmiel door hetzelfde wereldruim reist als Scipio en hij zich verwondert bij de aanschouwing van God’s werken aldaar, gebeurt dit in stilte, slechts onderbroken door het gesprek tussen Theodidactus en Cosmiel.

I

Iter exstaticum coeleste verscheen onder deze titel pas in 1660 (te Würzburg), want oorspronkelijk was het in 1656 te Rome verschenen onder de titel: Itinerarium exstaticum quo mundi ... siderumque ... natura ... vires ... proprietates, singulorumque compositio et structura explorata; maar de herdrukken die het populaire werk beleefde, ontvingen van Kircher’s leerling Caspar Scott (bij gelijkgebleven inhoud) de nieuwe titel.(2)
Het werk bestaat uit ongeveer 700 (quarto) pagina’s en is opgebouwd uit twee delen: Iter exstaticum I (p. 1-513) en Iter exstaticum II (p. 514-684). Het tweede deel is wat betreft de hemelse muziek weinig interessant: hierin bespreekt Kircher de eigenschappen van de aarde, dus van het ondermaanse.(3)
Veel interessanter is Iter exstaticum I, dat net als II is opgebouwd uit dialogen tussen Theodidactus (Kircher zelf) en de engel Cosmiel. Iter exstaticum I bestaat uit drie delen: een aantal voorwoorden (waarover zo meer); Dialogus I, hierin vindt de eigenlijke reis door het wereldruim plaats en ik zal dan ook voornamelijk naar deze dialoog mijn aandacht laten uitgaan; en tenslotte Dialogus II - De providentia Dei in Mundi opificio elucescente.
In deze tweede dialoog bespreekt Theodidactus met Cosmiel wat zij in het voorgaande beleefd hebben, het is een ‘theoretisch’ deel: zij spreken bijvoorbeeld over hoe de wereld ontstaan is (Caput I - De productione Mundi, p. 365; niet verwonderlijk is de getrouwe navolging van het scheppingsverhaal uit Genesis), over de afstanden tussen de verschillende hemellichamen (Caput IV - De distantiis corporum mundanorum, tum inter se, tum ad Terram comparatis; in quo mira divinae providentiae ratio elucet. p. 365), of over het doel waarmee de wereld geschapen is (Caput XI - Finis ob quem DEUS Mundum condiderit; et de Christi incarnationem; et de Ecclesia, et fide, per quam DEUS homines servare voluit. p. 451). In deze tweede dialoog worden alle, in het voorgaande deel waargenomen, fenomenen theologisch geduid: alles wat is, is door God geschapen, is geschapen om hem te eren. De mens kan, zonder ooit volledig begrip te verwerven, slechts vol verwondering in deze schepping aanwezig zijn.
Op een enkele plaats wordt in dit deel muziek als metafoor gebruikt: bijvoorbeeld in hoofdstuk 4(4) worden de bewegingen van de planeten met omhoog- of omlaagbewegingen van tonen in de veschillende modi (dorisch, phrygisch etc), of de mutatie van de ene naar de andere modus vergeleken; maar aangezien dit deel zich niet in het wereldruim afspeelt, valt het ook enigzins buiten deze beschouwing.

II

Het verhaal van een reis door het hemelruim in Iter exstaticum coeleste is in feite de raamvertelling waarbinnen Kircher de in zijn tijd bekende kennis over de hemel plaatst. Dit blijkt al uit de voorwoorden (of ‘voorspel’, Praelusio, zoals Kircher deze noemt) waarmee Iter exstaticum opent: na een tweetal voorwoorden (een aan de welwillende lezer, de ander aan de astronoom(5)) besteedt Kircher 20 pagina’s (p. 19-39) aan een uiteenzetting over de stand van zaken in de astronomie.

Deze uiteenzetting is in zoverre interessant dat hij, hoewel hij nadrukkelijk spreekt over een ‘katholiek voorspel voor de geleerde’(6), ook niet-katholieke zaken als de theorieën van Copernicus of de ontdekkingen van Galileo bespreekt. Over het aantal sterren zegt Kircher bijvoorbeeld: ‘Indien je met de blote ogen kijkt, blijkt het aantal sterren bij de eerste aanblik ontelbaar te zijn, en wanneer je met de ’optische buis’(7) kijkt blijken er nog veel meer te zijn ...’ (Stellarum fixarum numerus videtur esse innumerabilis primo aspectu, si nudos oculos, et multo magis si tubo optico ... .(8)). De eerste die deze observaties deed was Galilei Galileo, een andere ontdekking van Galilei was: ‘Dezelfde observeerde dat de Galaxis, of de Melkweg genaamd, niets anders is dan een opeenstapeling van een ontelbaar aantal sterren.’ (Idem [Galilei] observavit Galaxiam seu Viam lacteam nihil aliud esse quam innumerarum stellarum coacervationem.(9)).
Tijdens deze uiteenzetting komt Kircher ook te spreken over de verschillende systemen waarmee men de hemel heeft willen duiden. Dit zijn er zes volgens Kircher (zie afbeelding 36): het Ptolemaïsche, het Platonische (verschilt van voorgaande in de plaatsing van de zon), het Egyptische (mercurius en venus bewegen om de zon), het systeem volgens Tyho Brahe, een afgeleide daarvan en het systeem van Copernicus.(10) Over dit laatste systeem zegt hij het volgende:

‘Dit systeem wordt het Copernicaanse genoemd, het is door de Pruis Nicolaas Copernicus eindelijk voltooid, Copernicus die dit systeem, dat vroeger gedeeltelijk bedacht is door Philoloas de Pythagoreeër en Aristarchos van Samos, en vervolgens door Nicolaas Cusanus weer opgewekt is(11), bovendien met vele argumenten en ingenieuze hypothesen heeft versterkt; bijna alle niet-katholieke mathematici hebben hem vervolgens nagevolgd, maar geen van de katholieke, bij wie natuurlijk wel de inborst en de pen jeukt om met deze nieuwigheden te sjacheren.’ (Hoc systema dicitur, Copernicanum, a Nicolao Copernico Borusso, qui illud olim ex parte excogitatum a Philolao Pythagorico, et Aristarcho Samio, ac deinde resuscitatum a Nicolao Cusano, tandem perfecit, ac pluribus argumentis ingeniosisque hypothesibus fulcivit; quem deinde secuti sunt pene omnes Mathematici Acatholici, et nonnulli ex Catholicis, quibus nimirum ingenium et calamus prurit ad nova venditanda.(12)).

Zes universa
afb. 36 ‘Zes universa', IEC., tussen p. 36 en 37

Opvallend is dat er op geen enkele wijze een dialoog met de afwijkende meningen wordt gevoerd, maar dit was (en is) nu eenmaal niet ongebruikelijk. Kircher vervolgt eenvoudigweg met de constatering dat het katholieke systeem dat van Tyho Brahe is (Systema nostrum et Kircherianum, idem est cum Tychonico.(13)).

Opvallend is ook nadruk die Kircher legt op de afwijzing van Copernicus en op de juiste, kerkelijke, opvattingen over het universum: hij besteedt ruime aandacht aan een poging mogelijke kritiek voor te zijn, bijvoorbeeld in gedeelten als Auctoritates quibus Mundi hypothesis in hoc Opere explanata confirmatur (‘De autoriteiten waardoor de hypothese, die in dit werk uitgelegd wordt, bevestigd wordt’ p. 478 e.v.) en Apologeticon contra censuram ... (p. 485 e.v.). Het proces dat de Kerk tegen Galilei voerde was weinig meer dan twintig jaar oud (1633) en waarschijnlijk was Kircher hierom (en omdat hij als Jezuïet nadrukkelijk de leer van de Kerk uitdroeg) zo dogmatisch.

Het aspect ‘raamvertelling’ is nog veel sterker aanwezig in Dialogus I, de feitelijke reis door het wereldruim: elke etappe van de reis (van de aarde naar de maan, van de maan naar venus etc., totdat uiteindelijk het firmament wordt bereikt) wordt voorafgegaan door een uitwijding (praelusio) over de eigenschappen van de eerstvolgende halteplaats. Zo worden in de Praelusio in Lunam bijvoorbeeld de maanvlekken (met het oog waarneembare lichte en donkere gedeelten op de maan) en hun oorzaken besproken(14); hetzelfde geschiedt telkens voordat zij het volgende hemellichaam bereiken.
Niet alleen in deze voorspelen wordt veel (zoniet bijna alle) ruimte besteed aan wetenschappelijke kennis omtrent het wereldruim, ook in de daadwerkelijke hoofdstukken betreffende de reis heeft Theodidactus eigenlijk alleen aandacht voor de verschillen of overeenkomsten tussen hetgeen hem uit zijn studies bekend is over het heelal en de diverse hemellichamen, en hetgeen hij onder leiding van Cosmiel mag ervaren. Theodidactus pendelt heen-en-weer tussen kennis en ervaring, waarbij telkens de ervaring (uitgelegd door Cosmiel) nieuwe kennis verschaft; met andere woorden: er is een sterk didactisch kader aanwezig (waar ook de dialoogvorm, sinds Plato al didactisch verantwoord, op wijst). Kircher wil de lezer, geschoold in astronomie of niet, een verantwoord, katholiek wereldbeeld onderwijzen. Iter exstaticum is in feite een populair wetenschappelijk werk.(15)

III

De feitelijke aanleiding voor Kircher’s (Theodidactus) hemelreis was de volgende:

‘Het gebeurde niet zo lang geleden dat ik in de academie uitgenodigd werd om een privé-uitvoering van drie onvergelijkelijke musici (als ik hen de Orfeuzen van onze tijd zou noemen, zou dat nauwelijks bij de waarheid passen) bij te wonen.’ (Accidit non ita pridem, ut ad academicum trium incomparabilium Musicorum (quos si aevi nostri Orpheos dicam, minime a vero abludam) exercitium privatos inter parietes institutum vocarer.(16)).

Theodidactus (Kircher) is uitgenodigd om een concert(17) te komen beluisteren, en tijdens dit concert wordt hij zozeer door de muziek bewogen, door de op- en neergaande bewegingen van de melodieën, door de chromatiek, door de harde en zachte noten, dat hij meent dat zelfs de echte Orpheus, Terpander, of een van de andere bekende klassieke musici nooit een zo geweldige muziek zouden hebben kunnen maken (net als Johannes Kepler is Kircher overtuigd van de superioriteit van de muziek van zijn eigen tijd).(18)

Maar de muziek is niet alleen prachtig, het brengt hem ook in een meditatieve stemming, waarin hij God’s schepping en haar wetten overdenkt:

‘Derhalve werd mijn geest, dronken door deze onvergelijkbare, weldadige samenklanken, in de buitengewone harmonie van de hemellichamen meegevoerd. Hier beschouwde ik de wetten van overeenstemming en afwijking van alle en de afzonderlijke lichamen van deze wereld, en bevond ik dat zij zo verordend zijn, dat terwijl de afzonderlijke consonanten met dissonanten overlopen, alles toch in alles tot de instandhouding van de bedoelde harmonie van het universum samenwerkt.’ (Hac itaque incomparabili sane symphonia delibutus animus, exotico quodam affectu in mirificam coelestium globorum harmoniam rapiebatur. Hic omnium et singulorum hujus mundi corporum consensuum dissensuumque leges contemplabar ita ordinatas, ut dum singula consona dissonis abundent, omnia tamen in omnibus ad conservationem Universi intendam harmoniam conspirare reperirem.(19)).

En terwijl hij zo in gedachten verzonken is, verschijnt hem plotseling een man met een wonderbaarlijk uiterlijk, wiens hoofd en gezicht straalden met een stralend licht, ogen rood als robijnen, en op bijzondere wijze gekleed. In zijn rechterhand droeg hij een bol, waarin alle bewegende banen van de sterren door gekleurde en kostbare stenen werden uitgedrukt; in zijn linkerhand droeg hij een staf (dezelfde attributen als op de titelpagina, zie afbeelding 42). Dit is de engel Cosmiel, van wie Theodidactus behoorlijk schrikt: hij krijgt hartkloppingen en kan niet meer spreken. Cosmiel echter is hem goed gezind:

‘Sta op, vrees niet, Theodidactus, zie, je verlangens zijn gehoord en ik ben naar je gezonden, opdat ik je de hoogste majesteit van God, de allerhoogste, zoveel als maar toegestaan is aan sterfelijke ogen, in zijn wereldse werken toon. ...
De bol die je ziet, betekent het garnizoen van de sterrenwereld; de met stenen versierde staf, waarmee wij, volgens de wetten door God voorgeschreven, alles meten, en in de allersierlijkste harmonie ordenen.’

(Surge, ne timeas, Theodidacte, ecce exaudita sunt desideria tua et ego ad te missus sum, ut tibi summa Dei Optimi Maximi Majestatem, quantum humano oculo in hac mortali carne constituto permissum est, in operibus suis mundanis elucescentem monstrarem. ... sphaera quam vides, siderei Mundi praesidium signat; baculum gemmeus, quo juxta leges a Deo praescriptas omnia mensuramus, et in concinnissimam harmoniam disponimus.(20))

 

Iter exstaticum coeleste
afb. 34 Titelpagina Iter exstaticum coeleste (IEC.). Würzburg, 1660.

Cosmiel is aan Theodidactus gezonden vanwege zijn verlangen de schepping beter te leren kennen (een verlangen dat hij in het eerste hoofdstuk heeft uitgesproken, vandaar ook desideria tua) en Cosmiel zal deze hem tonen. Dit nu, is precies wat er gebeurt: Cosmiel toont Theodidactus allerlei wonderbaarlijke zaken, maar laat hem niet luisteren. Iter exstaticum coeleste is visueel georiënteerd.

Met de introductie van de twee hoofdpersonen kan het verhaal een aanvang nemen, in het volgende hoofdstuk begeven zij beiden zich dan ook omhoog, de hemel in; maar dit is niet meer dezelfde dag, de droom, of beter gezegd, het visioen dat Theodidactus kreeg terwijl hij naar de muziek luisterde, zette zich de volgende nacht voort.(21) Cosmiel verschijnt en leidt hem ‘boven alle toppen van de aardse massa’s, boven alle ankerplaatsen van de wolken, in de hoogste lucht waar de hemelverschijnselen optreden, de aether.’ (supra omnia terrenae molis cacumina, supra omnes nubium stationes, in aetheris sublimia perduxit.(22)).
Nergens klinkt geluid. Het is koud, stil en er is geen lucht. Theodidactus is bang, bang vanwege het feit dat het zo koud is en omdat hij geen adem kan halen. Na gevraagd te zijn antwoordt Cosmiel Theodidactus dat er geen warmte is ‘omdat wij buiten de reflecties van de zonnestralen zijn’(23) en ook is er geen lucht ‘opdat de mens hier niet zou leven’(24). Maar gelukkig hoeft Theodidactus, vanwege zijn begeleiding, niets te vrezen. Vervolgens begeven zij zich naar de maan en daarop reizen zij van planeet naar planeet, waarbij Theodidactus telkens vragen stelt, die Cosmiel op zijn beurt beantwoordt.
Uiteindelijk komen zij zo bij het firmament waarin de vaste sterren hun plaats hebben. Maar om daar te komen moeten zij een grote afstand afleggen, een afstand die Cosmiel met grote snelheid overbrugt, waardoor Theodiactus bevreesd raakt: ‘Waarheen voer je me, Cosmiel? Waarheen word ik met een zo onuitsprekelijke snelheid bewogen?’ Cosmiel verzekert hem dat zij niets te vrezen hebben en ook dat hij zich niet hoeft te verbazen, want zij bewegen ‘niet met een menselijke, maar met de snelheid van een engel, waarmee vergeleken alle natuurlijke snelheid langzaam is’.(25)
Nadat Theodidactus ook het firmament aanschouwd heeft, is zijn verlangen om te leren kennen ten volle vervuld: ‘Hou op, hou op, beste Cosmiel, ik verlang niets meer te zien, want ik vrees dat ik door de te grote majesteit van de glorie van de Schepper verpletterd zal worden.’ (Cessa, cessa, mi Cosmiel, nihil amplius videre desidero, timeo enim ne a nimia majestate gloriae Conditoris oprimar ....(26)).

Toch is dit alles, alle verhandelingen over astronomie, over eigenschappen van de hemellichamen enzovoorts, niet de hoofdzaak van dit boek. Veel belangrijker dan welke kennis ook is het besef van de onmetelijke grootheid van de schepping. Kennis is belangrijk en waard om nagestreefd te worden, maar de mens zal nooit de volledige omvang van God’s werk kunnen bevatten. Slechts bewondering is passend, ja zelfs verplicht.(27)

Theodidactus besluit zijn reis, de eerste dialoog met Cosmiel, in dezelfde gemoedsstemming als waarin Musurgia Universalis wordt besloten, namelijk met een gebed en een oproep aan de mens God te eren:

‘... beschouw hem, hij die het centrum van onze geest, het centrum van de wereld, het doel en de uiteindelijke gelukzaligheid is; hij die derhalve in altijddurend gezegend is, zonder einde geliefd, zonder grenzen geprezen in eeuwigheid. Amen.’ ([...] illum contemplemini qui est centrum animae nostrae, centrum universae naturae finis et ultima beatitudo; qui proinde sit in aeternum benedictus, sine fine amatus, sini termino laudatus in secula. Amen.(28))


1. Joscelyn Godwin, ‘Athanasius Kircher and the Occult’ loc. cit. p. 30 (terug naar tekst)
2. Zie hierover Ulf Scharlau, Athanasius Kircher. p. 61-62 (terug naar tekst)
3. Iter exstaticum II is opgebouwd uit drie dialogen: na een Praefatio ad Lectorem (p. 514 e.v.) bespreekt Kircher (als Theodidactus met Cosmiel) in achtereenvolgens: Dialogus I - De elementa Aquae, et universali rerum principio (p. 528 e.v.), Dialogus II - De admirandis Geocosmi siue Terrestris Mundi arcanis (p. 555 e.v.), en Dialogus III - Iter exstaticum in Mundum Subterraneum (p. 628 -eind) de verschillende elementen en eigenschappen van deze aarde. (terug naar tekst)
4. Zie Iter exstaticum coeleste (IEC.), p. 396: ‘De mira harmonia planetarium’ (‘Over de wonderbaarlijke harmonie van de planeten’) (terug naar tekst)
5. ‘Praefatio Scholiastae ad Benevolum Lectorem’, IEC. p. 1-11; en ‘Praefatio Auctoris ad studiosum coelestis Philosophiae Lectorem’, IEC. p. 11-19 (terug naar tekst)
6. De volledige titel luidt: ‘Praelusio Catholica Scholiastae, siue Isagoge Astronomica pro Tyronibus; quo Mundi constitutio, mundanorumque corporum dispositio, ordo, natura, proprietatis, summatim exponuntur variaque Mundi Systemata explicantur.IEC., p. 19-39 (terug naar tekst)
7. Men noemde het pas uitgevonden hulpmiddel om de hemel te bekijken nog geen ‘telescoop’; hoewel Kircher, opmerkelijk genoeg, in MU. (II, p. 389) wel over een ‘astroscopus’ spreekt (‘sterrenkijker’). (terug naar tekst)
8. IEC., p. 24: paragraaf 2, ‘De stellis coeli siderei, earumque nummero et differentiis (terug naar tekst)
9. Ibid., p. 25 (terug naar tekst)
10. Zie over deze verschillende systemen ook: E.J. Dijksterhuis, De Mechanisering van het Wereldbeeld. (over het ‘egyptische’ systeem, zie p. 322) (terug naar tekst)
11. Philolaos was een tijgenoot van Plato, door E. Franck (Plato und die sogenannte Pythagoreer.) met de natuurwetenschappelijke ontdekkingen bedeeld die aan Pythagoras werden toegeschreven; Aristarchos was een filosoof uit de alexandrijnse school, die stelde dat de aarde rond was. Zie Albert Van Helden, Measuring the Universe. p. 4 e.v. Cusanus draagt verantwoordelijkheid voor (naast de docta ignorantia, waar Kircher een exponent van lijkt te zijn) de introductie van het oneindige heelal, een instelling die Alexandre Koyré (From the Closed world to the Infinite Universe. bijv. p. vii e.v.) als de oorzaak voor het einde van het oude wereldbeeld houdt, maar zie ook hoofdstuk 1. (terug naar tekst)
12. IEC., p. 38: paragraaf 9, ‘De variis Mundi Systematibus’. (terug naar tekst)
13. Ibid., margine p. 38-39 (terug naar tekst)
14. Quid sint maculae antiquae et novae in Luna. IEC., p. 66 (terug naar tekst)
15. Over Iter exstaticum coeleste werd door Christiaan Huygens gezegd: ‘if Athanasius Kircher had dar’d freely to speak his mind, he could have afforded us other-guess things than these’ (C. Huygens, The celestial worlds undiscovered. London, 1658), geciteerd naar John Fletcher, ‘Athanasius Kircher: a man under pressure’ loc. cit. p. 4. Kircher’s ideeën in dit werk waren, met andere woorden, van nogal lichte aard, zoals Huygens lijkt te bevestigen. (terug naar tekst)
16. IEC., p. 72 (terug naar tekst)
17. Kircher deelt ook mee wie dit waren: Nomina eorum sunt Michaël Angelus Rossus, Laelius Chorista, Salvatore Mazzellus, quos omnes novi. (‘Hun namen waren ... die ik alle heb gekend’. IEC., p. 77). Ulf Scharlau zegt over hen: ‘Michelangelo Rossi, wohl der Bekannteste der drei, war zu seiner Zeit als Instrumentalist berühmter denn als Orgelkomponist, als der noch heute ein Begriff ist. Lelio Colista galt als der berühmteste Theorbenvirtuose Roms; Kircher bezeignet ihn als vere Romanae Vrbis Orpheus (MU. I, 480). Salvatore Mazzella ist heute vergessen.’ Zie: ‘Athanasius Kircher und die Musik um 1650’ loc. cit. p. 63 (terug naar tekst)
18. Zie over dit fragment (IEC., p. 72-73) en het belang ervan voor een beter begrip van de musica pathetica (en in het algemeen de affectenleer van de barok) ook Ulf Scharlau, ‘Athanasius Kircher und die Musik um 1650’ loc. cit. p. 63-64 (terug naar tekst)
19. IEC., p. 73. ‘Omnia in omnibus’ (I Corinthiërs 15:28) in dit citaat oftewel ‘alles in allen’ (NBG) kan ook ‘alles in alles’ betekenen. Het is niets anders dan een formulering van de zgn. ‘volkomenheidsleer’, waarmee Kircher’s werk doordrongen is. Ook bij Robert Fludd is deze leer aanwezig, maar daar is God niet in, maar tussen (infra) alles, omdat hij nergens door bevat kan worden (zie hoofdstuk 2). (terug naar tekst)
20. IEC., p. 74 (terug naar tekst)
21. Ibid., p. 77: ‘Somnium Auctoris, de quo in praefatione supra mentionem feci, contigit, ni fallor, nocte proxima a dicta concertione. (terug naar tekst)
22. Ibid., p. 77 (terug naar tekst)
23. Ibid., p. 78: (Cosmiel): ‘[...] causa frigoris est, quia extra reflexionis radiorum solarium constituti sumus. (terug naar tekst)
24. Ibid., p. 78: (Cosmiel): ‘Ne mireris, in aethere constituti sumus, cujus natura adeo subtitilis est, ut non possit homo, nisi coelitus corrobatus, hic vivere. (terug naar tekst)
25. Ibid., p. 340. Theodidactus: ‘Quo me rapis, Cosmiel? Quo feror tam ineffabili motu velocitate? Quis tandem itineris mei finis? ubi jam Sol, ubi Terra, Luna, caeterique planetae? omnes siquidem dispatuisse video. Fierine potest, tam brevi tempore tantum nos spacium consecisse?’ Cosmiel: ‘Ne mireris; non enim humano, sed angelico motu raperis; cujus comparatione omnis naturalium rerum motus tarditas est. (terug naar tekst)
26. Ibid., p. 363 (terug naar tekst)
27. Ibid., p. 361 (margine): ‘Homo admirari tantum debet opera DEI, non capere velle. (terug naar tekst)
28. Ibid., p. 364 (terug naar tekst)

begin