Na dit gedeelte volgen de al vaker geciteerde regels: ‘ut enim ...’(20) Volgens mij (en Waeltner) zijn deze regels uit de contekst gehaald: ze staan als vergelijking in een tekstgedeelte, en moeten daar niet uitgehaald worden. In de conclusie zal ik hierop terugkomen. Johannes vervolgt zijn betoog aldus: ‘Zo is de overeenstemming van het universum, uit verschillende onderverdelingen van één natuur, die onderling niet overeenstemmen wanneer zij afzonderlijk worden gezien, volgens de eenvormige wil van de Schepper samengevoegd.’(21) Handschin citeert vervolgens een gedeelte waarin Johannes Scotus deze gedachten, over de harmonia, specifiek op muziek betrekt: ‘Wo wäre die Schönheit des Universums, wenn Gott alles gleich einrichtete? Auch die Schönheit der musikalischen Harmonie entsteht ja nicht aus gleichen Tönen, sondern aus verschiedenen, die jedoch in bestimmten Proportionen miteinander verbunden werden.’(22) Hierop laat Handschin het inmiddels welbekende citaat (‘ut enim ...’) volgen: ‘Wie das organicum melos (die mehrstimmige Musik) aus verschiedenen Ton-Qualitäten und Quantitäten ersteht, die, wenn man sie einzeln und getrennt wahrnimmt, durch weit voneinander entfernte Verhältnisse der Spannung und des Nachlassens (Tonhöhe und Tiefe) geschieden sind (segregatis?), die aber, wenn sie nach gewisse vernunftgemässen musikalischen Regeln gemäss den einzeln Tonarten zusammengefügt werden, eine gewisse natürliche Süsse ergeben ...’(23) Op dit moment verbindt Handschin aan dit citaat nog geen conclusies (hoewel, ‘organicum melos’ verklaart hij zonder meer met ‘mehrstimmige Musik’) maar vervolgt met een lang citaat (ongeveer een bladzijde A4) waarin Johannes Scotus een aantal interessante dingen over de muziek zegt. Deze opmerkingen kunnen volgens mij echter zowel op meerstemmigheid (gelijktijdig klinken van de intervallen - ‘Verhältnisse’) als op eenstemmigheid slaan (na elkaar klinken van de intervallen - id.). Het enige gedeelte dat op meerstemmigheid zou kunnen slaan is: ‘... zumal wenn ich sehe, dass tiefe und hohe Töne [sonos] und die mittleren in ihren Proportionen und Proportionalitäten untereinander eine gewisse Konsonanz bilden.’(24) Noten 20. Zie de appendix voor het geheel. |