InhoudsopgaveInhoudsopgaveInhoudsopgave        VorigeterugverderVolgende

 

Het Latijnse begrip ‘sonus’ echter betekent niet in de eerste plaats ‘muzikale toon’, maar moet in een meer algemeen licht worden gezien: klank, geluid, toon, geruis, geraas. Dit hoeft dus wederom geenszins op meerstemmigheid te slaan. Er zou op gelijktijdig klinken niet eens zoveel tegen zijn, want in de klassieke tijd kende men heterofonie(25); het gaat er echter om of Johannes Scotus met ‘organicum melos’ de meerstemmige praktijk van zijn tijd aanduidt, hetgeen niet uit dit citaat blijkt.

Daarnaast verbindt Handschin aan die laatste regels (‘zumal ... bilden’) twee gegevens: allereerst associeert hij ‘tiefe und hohe Töne und die mittleren’ met het zgn, Apollo-bos(26), een bos waarin de hoge takken door de wind hoge tonen, de middelste tonen ertussenin, en de lage takken lage tonen voortbrachten. Een beeld uit de klassieke literatuur dat Johannes via Martiarnus Cappella kende. Die aanname klinkt niet onwaarschijnlijk, maar is geen direct bewijs voor een hint op de orgnanum praktijk.

De tweede associatie van Handschin is wederom met de Musica Enchiriadis: Dass jedenfalls J. Sc. Zusammenklänge von mehr als zwei Tönen aus der Praxis kannte, zeigt die Musica enchiriadis, welche Oktaven-Verdoppelung und sogar Verdreifachung eines in Quinten und Quarten einherschreitenden Satzes vorsieht.(27) Dit klopt niet! In de eerste plaats blijkt tot dusver nergens uit dat Johannes over meerstemmigheid spreekt, het zou alleen mógelijk kunnen zijn; in de tweede plaats berust de verwantschap met de Musica Enchiriadis slechts op het associatievermogen van Handschin; en in de derde plaats deugt de redenering van Handschin niet, hij zegt in feite: ‘omdat Johannes Scotus over meerstemmigheid spreekt, kende hij de Musica Enchiriadis; Johannes Scotus kende de Musica Enchiriadis, omdat hij over meerstemmigheid spreekt!’

Dit is ook, zoals we zullen zien, de kritiek van Waeltner

Handschin vervolgt met een bespreking van Johannes’ denken over het wezen van de harmonie: ‘dingen die zich in harmonie verenigen verliezen daarbij hun eigen aard niet.’ Johannes geeft een aantal voorbeelden, waarbij hij een voorbeeld van Dionysius de Areopagiet aanhaalt, die opmerkt dat het licht van verschillende lampen zich zo vermengt, dat wij de afzonderlijk lampen niet kunnen onderscheiden, maar wanneer een lamp wordt weggehaald, neemt deze geen licht van de andere mee.(28) Johannes Scotus vervolgt met te zeggen dat dit ook geldt voor tonen, voortgebracht hetzij door de stem, hetzij door instrumenten: (zie volgende pagina)


Noten

25. ‘Greek music ... was primarily monophonic ... frequently, however, instruments embellished the melody simuitaneonsly ... thus creating heterophony.’ D.J. Grout & C.V. Palisca, History of Western Music. New York 1988. p. 5
26. Handschin, Musikanschauung. p. 325
27. ibid.
28. Zie de appendix.